Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 5 juli 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:6680
Feiten
Op 14 september 2020 is werkneemster bij Toychamp XL B.V. (hierna: Toychamp) in dienst getreden. De arbeidsoveereenkomst van werkneemster, die aan borstkanker lijdt, is niet verlengd. Werkneemster heeft verzocht om onder meer de aanzegvergoeding, een billijke vergoeding of een schadevergoeding wegens schending van artikel 7:611 BW. Aan de verzochte billijke vergoeding heeft werkneemster onder meer ten grondslag gelegd dat Toychamp bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: Wgbh/cz). In de tussenbeschikking van 22 maart 2024 heeft Toychamp de opdracht gekregen te bewijzen dat de chronische ziekte van werkneemster geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst met werkneemster niet voort te zetten. Toychamp heeft hier uitvoering aan gegeven door een schriftelijke verklaring van een HR-medewerkster in te dienen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Toychamp is niet geslaagd in de bewijsopdracht. De HR-medewerkster verklaart dat zij werkneemster op geen enkele wijze heeft voorgehouden dat zij een verlenging van haar arbeidsovereenkomst kon verwachten. Daar staat echter tegenover dat Toychamp na de standaardaanzegging in de arbeidsovereenkomst ook op geen enkel moment signalen heeft afgegeven dat zij de arbeidsovereenkomst van werkneemster niet zou verlengen. Integendeel, het leek erop dat niets aan een verlenging in de weg stond. Zoals is overwogen in de tussenbeschikking van 22 maart 2024 staat tussen partijen immers vast dat werkneemster goed functioneerde en dat Toychamp en collega's ook geen probleem hadden met de persoon van werkneemster. Verder verklaart de HR-medewerkster dat zij en een collega in overleg met de directie hebben besloten niet tot verlenging van de arbeidsovereenkomst van werkneemster over te gaan. De HR-medewerkster verklaart daarbij dat de ziekte van werkneemster niet de reden is geweest voor deze beslissing. Volgens de HR-medewerkster had Toychamp andere redenen voor de beslissing, die niet samenhingen met de ziekte. De HR-medewerkster laat echter na om te concretiseren wat deze andere redenen dan waren. Toychamp is ook niet verplicht om die reden(en) te geven, maar in de waardering van het bewijs speelt het wel een rol, temeer nu vaststaat dat werkneemster goed functioneerde en er ook geen problemen waren met de persoon van werkneemster. Gezien het voorgaande en nu Toychamp geen ander bewijs heeft aangeboden bijvoorbeeld door middel van het horen van getuigen is de kantonrechter van oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de chronische ziekte van werkneemster geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsovereenkomst met werkneemster niet voort te zetten. Dat brengt mee dat de kantonrechter er in deze procedure van uitgaat dat Toychamp bij de beslissing om de arbeidsverhouding met werkneemster niet voort te zetten een verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 4 Wgbh/cz. In beginsel brengt dat naar het oordeel van de kantonrechter eveneens mee dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Toychamp in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW. Toychamp heeft niets, althans onvoldoende, aangevoerd om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarom zal de kantonrechter werkneemster een billijke vergoeding toekennen. Gezien alle omstandigheden, waaronder de ernst van het verwijt, de geschatte inkomensschade en het psychisch leed aan de zijde van werkneemster, kent de kantonrechter een billijke vergoeding toe van 10.000. Toychamp wordt in de proceskosten veroordeeld.