Naar boven ↑

Rechtspraak

Gedeeltelijke uitbetaling WW-uitkering bij verwijtbare werkloosheid; ontslagname in gegeven omstandigheden voorstelbaar.

Betrokkene is vanaf 2008 werkzaam bij de gemeente Schiedam. Als uitkomst van een onderhandelingstraject verzoekt betrokkene het college op 31 januari 2012 hem ontslag te verlenen. Bij besluit van 12 maart 2012 verleent het college betrokkene met ingang van 1 april 2012 eervol ontslag. Betrokkene vraagt op 18 mei 2013 een WW-uitkering aan. Bij besluit van 11 december 2013 stelt appellant (UWV) vast dat betrokkene vanaf 1 april 2012 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling komt, omdat betrokkene verwijtbaar werkloos is geworden. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard; het beroep hiertegen is evenwel gegrond verklaard, nu het aan dat besluit ten grondslag gelegde onderzoek ondeugdelijk en onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen waarbij de beoordelingsperiode moest worden beperkt tot het tijdvak van 18 mei 2013 tot en met 18 november 2013. UWV voert in hoger beroep aan dat artikel 35 WW weliswaar meebrengt dat de WW-uitkering niet kan worden betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag is ingediend, maar dat het recht op een WW-uitkering wel over de gehele periode moet worden vastgesteld. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat de beoordelingsperiode moet worden beperkt tot het tijdvak van 18 mei 2013 tot en met 18 november 2013 in strijd is met artikel 35 WW, aldus UWV.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Een juiste uitleg en toepassing van artikel 35 WW brengt mee dat UWV moet vaststellen of betrokkene met ingang van 1 april 2012 recht heeft op een WW-uitkering en of hij dit recht op uitkering ook geldend kan maken, waarbij geldt dat een eventueel recht op uitkering dan eerst – behoudens de aanwezigheid van een bijzonder geval – met ingang van 18 mei 2013 tot betaling zou kunnen komen. Gelet hierop slaagt het hoger beroep en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad gaat vervolgens in op de vraag of sprake was van verwijtbare werkloosheid. Een werknemer is verwijtbaar werkloos als de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Niet ter discussie staat dat betrokkene het college heeft verzocht hem ontslag te verlenen. Naar het oordeel van de Raad waren aan de voortzetting van de dienstbetrekking geen zodanige bezwaren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van betrokkene kon worden gevergd. Betrokkene is derhalve verwijtbaar werkloos geworden. Er waren echter wel omstandigheden binnen en buiten de gemeente waardoor het voorstelbaar was dat betrokkene voor het ontslag koos, zodat het betrokkene niet geheel is aan te rekenen dat hij door ontslagname werkloos werd. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en stelt vast dat de WW-uitkering over de periode van 26 weken vanaf 1 april 2012 moet worden geweigerd voor 35%. Betrokkene heeft pas op 18 november 2013 een aanvraag voor een WW‑uitkering ingediend en heeft daarbij vermeld dat hij niet wist dat hij in aanmerking kon komen voor een WW‑uitkering. Dit levert geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 35 WW. Dit betekent dat de WW‑uitkering van betrokkene over de periode van 1 april 2012 tot en met 18 mei 2013 niet tot uitbetaling komt.