Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 2 november 2017
ECLI:NL:RBGEL:2017:5727
werknemer/Stichting X
Feiten
Werkneemster is op 1 maart 2011 als statutair bestuurder bij Stichting X (hierna: de Stichting) in dienst getreden. Bij beslissing van 9 december 2016 is de Stichting onder verscherpt toezicht van de IZG gesteld. Op 11 februari 2017 heeft De Gelderlander een artikel over de Stichting gepubliceerd, waarin vermeld stond dat werkneemster voor de inrichting van verpleeghuizen gebruik heeft gemaakt van de diensten van het bedrijf van haar echtgenoot. Werkneemster is op 30 maart 2017 door de raad van toezicht (hierna: de Raad) op non-actief gesteld. De Stichting heeft als gevolg van de aantijgingen jegens werknemer een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend, primair op de e-grond en subsidiair op de h-grond. Aan de verzoeken ligt ten grondslag dat werkneemster zich schuldig heeft gemaakt aan (de schijn van) belangenverstrengeling en als zodanig (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld.
Oordeel
E-grond
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verwijt dat werkneemster zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling berust in belangrijke mate op de verklaringen van de voormalig voorzitter van de Raad, de verklaringen van overige getuigen en de verklaring van werkneemster. Aan de verklaringen van de overige getuigen wordt een ondergeschikte rol toegekend. Hierbij is namelijk van betekenis dat op zitting is komen vast te staan dat de getuigen met het oog op hun aanstaande verhoor door de kantonrechter een gesprek hebben gehad van ongeveer drie uur ten kantore van de gemachtigde van de Stichting. Voorts is op zitting komen vast te staan dat werkneemster in 2013 met de toenmalige voorzitter van de Raad heeft gesproken over de mogelijkheid dat het bedrijf van haar man als toeleverancier zou fungeren. Uit een getuigenverklaring is verder gebleken dat werkneemster de ‘volledig vrije keus’ heeft gehad van de Stichting om te beoordelen van welke toeleveranciers zij gebruik wenste te maken voor de levering van goederen en/of diensten. Ook is van betekenis dat het bedrijf van de echtgenoot van werkneemster de laagste offerte heeft uitgebracht, zodat aangenomen kan worden dat de financiële belangen van de Stichting niet zijn geschaad. De conclusie luidt derhalve dat de Stichting niet heeft bewezen dat werkneemster zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Dat de voornoemde gang van zaken kan worden gekwalificeerd als ‘schijn van belangverstrengeling’ is werkneemster niet te verwijten en ligt evenmin in haar risicosfeer. Zij mocht er redelijkerwijze van uitgaan dat betrokkenheid van het bedrijf van haar echtgenoot als toeleverancier geen probleem zou zijn. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
H-grond
Ten aanzien van het ontbindingsverzoek op de h-grond, wordt als volgt overwogen. De Stichting voert aan dat de arbeidsovereenkomst met werkneemster wegens haar ontslag als statutair bestuurder inhoudsloos is geworden. Voordat de kantonrechter een definitief oordeel geeft, wenst hij – mede ter beproeving van een minnelijke regeling – nadere inlichtingen bij partijen in te winnen. In dit verband wordt geoordeeld dat werkneemster in ieder geval aanspraak kan maken op de transitievergoeding en een contractuele schadevergoeding en dat het debat in belangrijke mate zal gaan over een al dan niet aan haar toe te kennen billijke vergoeding, aangezien werkneemster uitvoerig heeft aangevoerd dat zij de Stichting de thans ontstane situatie in ernstige mate verwijt. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.