Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 21 november 2017
ECLI:NL:RBOBR:2017:6205
werknemer/DIT Services B.V.
Feiten
Werknemer is sinds 4 augustus 2003 in dienst bij DIT Services en vanaf juni 2013 statutair (mede)bestuurder van DIT Holding. Door een onderzoeksbureau is op enig moment onderzoek gedaan naar het declaratiegedrag van werknemer, nadat bij de financieel directeur DIT Groep argwaan was ontstaan over de schaal en de wijze waarop werknemer had gedeclareerd en/of op andere wijze vennootschappelijke gelden voor eigen gebruik had aangewend. Werknemer is gevraagd hangende het onderzoek thuis te blijven. Een en ander is hem in een gesprek op 17 juni 2016 verteld. Op 14 juli 2016 vond de AVA van DIT Holding B.V. plaats, waarin werknemer is gehoord en hij zijn reactie heeft gegeven op de voorlopige onderzoeksresultaten. Vervolgens is besloten tot ontslag van werknemer als statutair bestuurder en aansluitend is werknemer als werknemer van DIT Services ontslagen op basis van dezelfde redenen die ten grondslag lagen aan het ontslag als statutair bestuurder. Werknemer vordert onder meer – kort samengevat – salaris tot en met 14 juli 2016, een gefixeerde vergoeding en transitievergoeding.
Oordeel
Onverwijldheid ontslag en mededeling dringende reden
Het vermoeden van malversaties is onvoldoende voor een ontslag op staande voet (zie HR 4 februari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4537). De stelling van werknemer dat DIT Services reeds op 22 juni 2016, toen het beslag werd gelegd, genoeg wist voor een ontslag op staande voet, wordt door de kantonrechter niet gevolgd. Het voorgaande in onderling verband bezien brengt de kantonrechter tot het oordeel dat DIT Services voortvarend heeft gehandeld en dat het ontslag van werknemer zodoende onverwijld is gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter was het voor werknemer, in het licht van de hele voorgeschiedenis, waaronder de voorlopige onderzoeksresultaten van onderzoeksbedrijf X van 8 juli 2016 en de AVA van 14 juli 2016 (waarin de gronden voor het ontslag van werknemer als bestuurder van DIT Holding B.V. zijn benoemd en op basis waarvan werknemer ook als werknemer van DIT Services is ontslagen) voldoende duidelijk welke feiten en omstandigheden aan zijn ontslag ten grondslag lagen. De conclusie is dan ook dat er geen formeel gebrek kleeft aan het gegeven ontslag.
Dringende reden(en)
De kantonrechter destilleert uit de ontslagbrief de volgende dringende redenen: (1) door werknemer zijn uitgaven gedaan met middelen van DIT Services, met de zakelijke creditcard of via het indienen van declaraties, die als zuiver of deels privé kunnen worden beschouwd; (2) werknemer heeft voor buitenproportionele bedragen uitgaven gedaan waarvan op zijn minst onduidelijk is of sprake is van zakelijke uitgaven en (3) er is sprake van ‘ongeoorloofde nevenwerkzaamheden’ van werknemer. De kantonrechter stelt voorop dat de laatstgenoemde dringende reden, inhoudende dat er sprake is van ongeoorloofde nevenwerkzaamheden van werknemer, op zichzelf bezien onvoldoende onderbouwd is om als dringende reden te kunnen worden aangemerkt. Hetgeen werknemer heeft aangevoerd ter rechtvaardiging voor de eerste reden, overtuigt de kantonrechter niet. Vooropgesteld wordt dat een werknemer zorgvuldig met een door de werkgever ter beschikking gestelde creditcard dient om te gaan. Dat is een van de verplichtingen van een goed werknemer. Het had op de weg van werknemer gelegen om geen privéuitgaven met de zakelijke creditcard van DIT Services te doen en mocht dit onverhoopt toch gebeuren deze uitgaven zo spoedig mogelijk terug te betalen. Ter onderbouwing van de tweede genoemde dringende reden, inhoudende dat werknemer voor buitenproportionele bedragen uitgaven heeft gedaan waarvan op zijn minst onduidelijk is of sprake is van zakelijke uitgaven, heeft DIT Services een lijst met uitgaven aangevoerd. De kantonrechter neemt als voldoende vaststaand aan dat het uitgavenpatroon van werknemer binnen de DIT Groep buitenproportioneel was en niet enkel (puur) zakelijke uitgaven betrof, waarbij mede in aanmerking is genomen de aard en omvang van het bedrijf van DIT Services (een MKB-bedrijf opererend op de Nederlandse markt en geen multinational) en de positie van werknemer binnen DIT Services. Naar het oordeel van de kantonrechter levert het complex van voornoemde feiten en omstandigheden voldoende grond op voor een ontslag op staande voet. Nu werknemer zich bij het ontslag heeft neergelegd, staat tussen partijen vast dat het dienstverband tussen hen op 14 juli 2016 is geëindigd. De door DIT Services geleden schade overschrijdt volgens DIT Services vele malen het bedrag aan loon dat werknemer vordert. DIT Services doet in dit verband, voor zover nodig, een beroep op verrekening. Verrekening is, ook bij einde dienstverband, op grond van artikel 7:632 lid 2 BW slechts mogelijk voor zover het loon de beslagvrije voet overtreft. Nu er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van werknemer, is voor het toekennen van een transitievergoeding en een billijke vergoeding geen plaats. Deze verzoeken van werknemer dienen te worden afgewezen. Met betrekking tot het verzoek van DIT Services om werknemer, naast de verzochte gefixeerde schadevergoeding, te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, oordeelt de kantonrechter dat dit verzoek geen steun vindt in de wet.