Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 24 januari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:263
werkneemster/Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn
Feiten
ViaSana is onderdeel van een zelfstandig behandelcentrum dat medisch-specialistische diensten aanbiedt op het gebied van orthopedie, neurochirurgie en anesthesiologie. PFZW is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. Werkneemster is op 15 maart 2007 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij ViaSana. Werkneemster stelt dat zij al vanaf haar indiensttreding bij ViaSana bij PGGM/PFZW had moeten worden aangemeld en daar pensioen had moeten opbouwen. PFZW heeft laakbaar en onrechtmatig gehandeld door op 30 december 2015 in strijd met de Vrijstellings- en boetebesluit Wet BPF 2000 (hierna: VBB) aan ViaSana een vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming in PFZW. Werkneemster stelt voorts dat ViaSana haar bij indiensttreding onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om deel te (blijven) nemen aan de pensioenregeling van PFZW. Daarnaast heeft ViaSana niet als goed werkgever gehandeld door na te laten werkneemster tijdig mee te delen dat er bij besluit van 30 december 2015 door PFZW een vrijstelling is verleend, tegen welk besluit bezwaar kon worden gemaakt.
Oordeel
De vordering jegens PFZW
PFZW heeft zich beroepen op de formele rechtskracht van haar besluit tot vrijstelling. In het geval de bestuursrechter tot het oordeel komt dat werkneemster niet als belanghebbende moet worden aangemerkt en haar om die reden niet-ontvankelijk in haar beroep verklaart, heeft geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang tegen het vrijstellingsbesluit voor haar opengestaan. De kantonrechter dient in dat geval haar vordering te beoordelen. Als uitgangspunt geldt dat het vrijstellingsbesluit rechtmatig is, nu daartegen (kennelijk) ook door wél belanghebbende partijen geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. Het ligt dan op de weg van werkneemster om aan te tonen dat het vrijstellingsbesluit niettemin (tegenover haar) onrechtmatig is. Het door werkneemster aangevoerde argument dat de totstandkoming van het vrijstellingsbesluit is geschied in strijd met de bepalingen van het VBB kan daarbij geen rol spelen. (In beginsel) moet immers van de rechtmatigheid van het besluit worden uitgegaan. Nu werkneemster geen andere argumenten tegen de rechtmatigheid van het besluit heeft aangevoerd, moet haar vordering ook in deze situatie worden afgewezen.
De vordering jegens ViaSana
Uit het door werkneemster gestelde kan niet worden afgeleid dat er ten tijde van de indiensttreding bij ViaSana op 15 maart 2007 al sprake was van mogelijke (verplichte) aansluiting van ViaSana bij PFZW. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat PFZW zelfs in 2010 nog geen aanleiding zag om tot verplichte aansluiting van ViaSana te concluderen. PFZW heeft hiertoe eerst op 14 oktober 2015 besloten. De stelling van werkneemster dat ViaSana haar op of omstreeks 15 maart 2007 onjuist heeft geïnformeerd treft dan ook geen doel. Werkneemster verwijt ViaSana voorts dat zij haar niet tijdig heeft geïnformeerd dat PFZW op 30 december 2015 een vrijstellingsbesluit had genomen en dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt. Ook dit argument gaat niet op. Werkneemster had de mogelijkheid om bezwaar te maken en die heeft zij ook gebruikt. Indien de bestuursrechter oordeelt dat werkneemster niet als belanghebbende is aan te merken lijdt zij geen schade doordat ViaSana haar niet over het vrijstellingsbesluit heeft geïnformeerd. Ook indien werkneemster wel was geïnformeerd zou zij immers niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien de bestuursrechter oordeelt dat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding komt dit voor risico van werkneemster. Indien de bestuursrechter oordeelt dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is, zal hij het vrijstellingsbesluit op rechtmatigheid beoordelen. In geen van deze gevallen is eventueel door werkneemster geleden schade echter door ViaSana veroorzaakt en aan ViaSana toe te rekenen.