Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 december 2017
ECLI:NL:GHAMS:2017:5288
werknemer/N.V. Nuon Energy
Feiten
Werknemer is – volgens hemzelf – van 1 mei 1990 dan wel – volgens Nuon – van 1 maart 1996 tot 1 februari 2015 in loondienst geweest van (één of meer rechtsvoorgangers van) Nuon. De arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat werknemer deze per 31 januari 2015 heeft opgezegd. De opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en de aanvaarding door werknemer van een betrekking elders hielden verband met een reorganisatie bij Nuon. In het kader daarvan heeft Nuon bij brief van 30 november 2014 aan werknemer meegedeeld, voor zover van belang, dat zijn functie met ingang van 1 februari 2015 kwam te vervallen, dat hij per die datum boventallig werd tenzij hij voordien een eventueel aanbod van Nuon van ‘een andere passende functie’ zou accepteren, en dat voor hem een pre-boventalligheidsperiode van twee maanden vanaf 1 december 2014 gold. In het toepasselijke Sociaal Plan stonden kort gezegd twee opties waaruit werknemer kon kiezen in de pre-boventalligsheidsperiode: directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst (optie A) en werkbegeleiding (optie B). Bij e-mail van 31 december 2014 heeft werknemer, met verwijzing naar de onder 3.2 genoemde brief van 30 november 2014 van Nuon en naar het Sociaal Plan, aan Nuon meegedeeld dat hij koos voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2015 en voor de beëindigingsvergoeding (optie A). Nuon heeft geweigerd werknemer de beëindigingsvergoeding van (bruto) € 134.770,09 of enig ander bedrag te betalen.
Oordeel
De eerste vraag die de grieven aan de orde stellen, is of Nuon werknemer een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan dat door deze is aanvaard en op grond waarvan zij verplicht is hem een beëindigingsvergoeding te betalen. Dit beroep miskent dat uit de (ondubbelzinnige) verwijzing in de genoemde brief naar de toepasselijkheid van het Sociaal Plan volgt dat werknemer, naar hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, uitsluitend aanspraak zou kunnen maken op een beëindigingsvergoeding indien en voor zover het Sociaal Plan in een zodanige aanspraak voorzag, dus onder de voorwaarden van het Sociaal Plan. Een werknemer aan wie een redelijk aanbod van een (andere) passende functie binnen Nuon is gedaan en die in plaats daarvan een betrekking bij een derde aanvaardt, heeft geen recht op een beëindigingsvergoeding volgens (optie A van) het Sociaal Plan. In zoverre doet aanvaarding van een betrekking elders vóór de datum van boventalligheid, dat wil zeggen vóór het daadwerkelijke vervallen van de arbeidsplaats bij Nuon, wel degelijk af aan het bedoelde recht. Niet in geschil is dat Nuon op 24 december 2014, ruim vóór de datum waarop hij boventallig zou worden, aan werknemer een andere functie binnen haar onderneming heeft aangeboden voor de duur van een jaar, tegen hetzelfde salaris en met hetzelfde soort werkzaamheden als voorheen. Aldus heeft Nuon werknemer tijdig een redelijk aanbod van een (andere) passende functie gedaan. De derde vraag is of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Nuon werknemer houdt aan de voorwaarde (van art. 4.5 van het Sociaal Plan) op grond waarvan deze gehouden was de hem aangeboden functie te aanvaarden op straffe van verval van het recht op een beëindigingsvergoeding. Werknemer heeft ervoor gekozen het hem gedane aanbod niet te aanvaarden en zijn loopbaan buiten Nuon voort te zetten. Die keuze was en is zijn eigen verantwoordelijkheid en komt, met haar gevolgen, voor zijn rekening. Daarmee komt ook het gevolg van verval van het recht op een beëindigingsvergoeding, welk gevolg artikel 4.5 van het Sociaal Plan verbindt aan een keuze zoals door hem gemaakt, voor werknemer rekening. De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven geen van alle kunnen slagen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.