Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 januari 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:253
Connexxion Openbaar Vervoer N.V./werknemer c.s.
Feiten
Connexxion heeft tot 11 december 2016 het openbaar busvervoer verzorgd in de provincie Utrecht krachtens een haar daartoe door die provincie verleende concessie, hierna ‘de concessie PU’. Met ingang van de genoemde datum is de concessie PU overgegaan naar Syntus als gevolg van een nieuwe aanbesteding daarvan, die Connexxion heeft verloren. Werknemer is sinds 1 juni 1980 in dienst van (een rechtsvoorganger van) Connexxion. Bij gezamenlijke brief van 22 december 2016 hebben Connexxion en Syntus aan werknemer geschreven dat aan de onzekerheid over diens arbeidsrechtelijke positie alleen een einde kon komen als in rechte zou worden vastgesteld dat hij een werknemer was zoals bedoeld in artikel 37 Wpv, van wie het dienstverband overging naar Syntus. Zij hebben hem geadviseerd daartoe een gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Dat heeft werknemer gedaan. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen tegen Connexxion toegewezen zoals in het dictum van dat vonnis bepaald.
Oordeel
Op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, Wpv moeten bij de selectie van ‘niet herleidbare indirect betrokken werknemers’ de regels worden toegepast die zouden gelden als sprake zou zijn van verval van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden, dus de regels van paragraaf 4 van de Ontslagregeling. Dit brengt mee dat Connexxion bij die selectie een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt voor unieke, niet uitwisselbare functies. Voor zover Connexxion wil betogen dat werknemer de bewijslast heeft van zijn stelling dat hij niet behoort tot de ‘niet herleidbare indirect betrokken werknemers’ die op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid onder b, Wpv in samenhang met artikel 37, vierde lid, Wpv overgaan naar Syntus, faalt de grief alleen al hierom. Voor het overige miskent de grief dat Connexxion zich van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst tussen haar en werknemer wil bevrijden en dat het dus op haar weg ligt aannemelijk te maken dat werknemer een werknemer is van wie de arbeidsplaats op grond van de hiervoor genoemde bepalingen overgaat naar Syntus. Noch het feit dat vanuit de vestiging van Connexxion in Uithoorn, werknemers standplaats, werkzaamheden werden verricht ten behoeve van zowel de concessie PU als de concessie AML, noch het feit dat de werkzaamheden van werknemer incidenteel mede prestaties van chauffeurs bestreken die in beide concessiegebieden busritten verzorgden, noch het feit dat werknemer een enkele melding over een busdienst in de concessie PU heeft verwerkt, welke feiten tussen partijen niet in geschil zijn, wettigt de gevolgtrekking dat aannemelijk is dat werknemer ten behoeve van de concessie PU werkzaam is geweest en dus als ‘niet herleidbare indirect betrokken werknemer’ met betrekking tot díe concessie kan worden aangemerkt. Zonder nader onderzoek, waarvoor in dit geding geen ruimte is, kan daarom niet worden aangenomen dat de arbeidsplaats van werknemer op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid onder b, Wpv is overgegaan naar Syntus als de nieuwe concessiehouder, zodat werknemer een werknemer van Connexxion is gebleven en als zodanig recht heeft op wedertewerkstelling en loon. Als werknemer in weerwil van het bovenstaande (wel) zou worden aangemerkt als een niet tot een individuele arbeidsplaats herleidbare werknemer die indirect ten behoeve van de concessie PU werkzaam was, zoals Connexxion stelt, moet op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, Wpv aan de hand van de regels die zouden gelden bij het vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden, worden bepaald of zijn arbeidsplaats is overgegaan naar Syntus. De stelling dat werknemer een unieke functie vervult, staat echter op gespannen voet met de omstandigheid dat binnen de onderneming van Connexxion ook twee andere werknemers in enig opzicht met kwaliteitszorg waren belast. Deze omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang, maken dat Connexxion zonder nader onderzoek niet kan worden gevolgd in haar betoog dat werknemer een unieke, niet uitwisselbare functie vervult, ook niet als acht wordt geslagen op de omschrijving van een uitwisselbare functie in artikel 13 van de Ontslagregeling. De slotsom uit het bovenstaande is dat ervan moet worden uitgegaan dat werknemer werknemer van Connexxion is gebleven en dat de door hem primair gevorderde voorzieningen daarom toewijsbaar zijn zoals bij het bestreden vonnis bepaald.