Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Y
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 31 januari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:538

X/Y

Hoofdaannemer en onderaannemer hoofdelijk aansprakelijk voor schade zzp’er na ongeluk met heftruck. Schending zorgplicht.

Feiten

A verrichtte sinds 19 maart 2007 als zzp’er werkzaamheden als metselaar en voegenlijmer in zijn eenmanszaak. Y heeft met X op 14 juni 2012 een overeenkomst van onderaanneming gesloten voor de uitvoering van metselwerkzaamheden en lijmwerk ten behoeve van een bouwproject. In de overeenkomst wordt X aangeduid als 'de hoofdaannemer' en Y als 'de onderaannemer'. Op 17 oktober 2012 is A geraakt door een omvallende palletheftruck terwijl hij aan het werk was op het project. Bij het ongeval werden zijn scheenbeen, kuitbeen en voet gebroken en werd zijn enkel verbrijzeld. A vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de hoofdaannemer en de onderaannemer hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.

Oordeel

Uit de productinformatie van de palletheftruck blijkt dat deze geschikt is voor werkzaamheden in magazijnen en fabriekshallen. De handleiding vermeldt uitdrukkelijk dat alleen op een harde en vlakke ondergrond gereden mag worden en ook de monteur van de leverancier benadrukt het belang van een vlakke vloer. Vaststaat dat de vloer van de eerste verdieping waar de palletheftruck werd gebruikt niet was geëgaliseerd. Verder was de palletheftruck bedoeld om pallets omhoog te tillen en te verplaatsen. Het optillen en verplaatsen van de big bag door deze met de bovenste lepels aan de lussen op te hijsen en daarmee te gaan rijden, zoals A en Z hebben gedaan, is een onjuist gebruik van de palletheftruck. De rechtbank constateert dan ook dat het ongeval het gevolg is van het rijden over een ongeschikte vloer, of van het op onjuiste wijze beladen van de palletheftruck, of het gevolg van een combinatie van deze beide factoren. In ieder geval heeft het ongeluk kunnen gebeuren door het gebruik van de palletheftruck op een wijze waarvoor deze niet was bedoeld. Het gaat hier om het onoordeelkundig gebruik van de palletheftruck en niet om een veiligheidsaspect dat specifiek geldt voor metselwerkzaamheden. De stelling van X dat zij geen veiligheidsinstructies kon geven omdat zij onvoldoende kennis heeft van het specialisme metselwerkzaamheden gaat daarom niet op. Het is aannemelijk dat het bij de toolboxmeetings niet ging om de veiligheidsaspecten die specifiek gelden voor het metselwerk – X stelt immers zelf dat ze daarvoor de kennis niet in huis heeft – maar om algemene veiligheidsaspecten op de bouwplaats. De waarschuwing dat de werktuigen uitsluitend gebruikt mogen worden voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, is zo’n algemeen veiligheidsaspect. Gesteld noch gebleken is dat X zich ervan vergewist heeft dat haar (veiligheids)instructies werkelijk werden overgedragen aan degenen die niet aan deze bijeenkomsten deelnamen. Op grond van het voorgaande moet reeds worden geoordeeld dat X er niet alles aan heeft gedaan om het specifieke gevaar dat zich hier heeft voorgedaan te voorkomen. Ook ten aanzien van Y is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7:658 lid 4. De werkzaamheden van A werden verricht in de uitoefening van het metselbedrijf van Y. Op grond van zijn zorgplicht had Y de metselaars voorafgaand aan het gebruik van de palletheftruck over dit gebruik moeten instrueren. De rechtbank wijst de vordering toe.