Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 februari 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:478
AMROP/werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 25 augustus 2008 bij Amrop in dienst getreden. Er is een geschil tussen partijen ontstaan over het salaris van werkneemster. Werkneemster heeft bij dagvaarding van 20 oktober 2016 Amrop in rechte betrokken en een loonvordering ingesteld. Werkneemster heeft zich op 20 oktober 2016 ziek gemeld. De bedrijfsarts constateert dat de oorzaak van arbeidsongeschiktheid niet medisch is. Het advies is dat werkgever en werkneemster in onderling overleg een oplossing bedenken die voor beide partijen gunstig zal zijn. Mocht het proces stagneren, dan bestaat als uiterste mogelijkheid de optie om mediation in te schakelen. Bij brief van 14 november 2016 is aan werkneemster meegedeeld dat er geen medische redenen zijn om te verzuimen van werk en dat werkgever dus niet langer gehouden is tot doorbetaling van het loon. Werkneemster heeft vanaf 1 november 2016 geen salaris ontvangen. Partijen hebben medio februari 2017 een mediator gevonden. Op 13 maart 2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Amrop heeft op 29 maart 2017 een verzoekschrift tot ontbinding ingediend en de kantonrechter heeft per 1 juli 2017 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Werkneemster vorderde in eerste aanleg onder meer achterstallig loon over de periode vanaf 1 november 2016 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. Amrop komt hiertegen in hoger beroep.
Oordeel
De bedrijfsarts heeft bij brief van 1 november 2016 aan Amrop geschreven dat er weliswaar geen medische redenen zijn om te verzuimen maar dat wel sprake is van klachten als gevolg van aan het werk gerelateerde factoren. Het advies is geweest om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Amrop heeft daarop bij brief van 14 november 2016 zonder verdere waarschuwing de betaling van het loon opgeschort. In de brief wordt bovendien geen aanzet gegeven om tot een oplossing te komen van de aan het werk gerelateerde klachten maar wordt het aan werkneemster overgelaten om het initiatief te nemen tot overleg ‘over de inhoud van deze brief’. Amrop volgt dus niet het advies van zijn bedrijfsarts op maar legt in plaats daarvan rauwelijks een loonsanctie op. Vervolgens heeft er op 5 december 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen Amrop en werkneemster. Aan de zijde van Amrop wordt in dat gesprek het standpunt ingenomen dat slechts tot een oplossing kan worden gekomen in het geval dat werkneemster haar loonvordering intrekt. Het heeft bovendien tot 5 januari 2017 geduurd voordat Amrop heeft gereageerd op de e-mail van werkneemster van 7 december 2016. In de brief van 5 januari 2017 wordt evenmin getracht om tot een oplossing te komen. Een andere en eerdere reactie was op zijn plaats en – gelet op de verplichting van Amrop zich als een goed werkgever te gedragen – ook geboden geweest. Het hof is voorshands van oordeel dat werkneemster wegens die omstandigheden gedurende de periode vanaf november 2016 tot het einde van het dienstverband de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Amrop behoort te komen. Amrop heeft gedurende die periode geen noemenswaardig initiatief genomen om de met het werk samenhangende klachten van werkneemster met haar te bespreken en tot een oplossing daarvan te komen. Deze klachten stonden ook volgens de bedrijfsarts in de weg aan hervatting van de werkzaamheden, zoals in elk geval duidelijk blijkt uit zijn brief van 6 december 2016 waarin gemeld wordt dat sprake is van ziekmakende omstandigheden.