Naar boven ↑

Rechtspraak

vennootschap 1/vennootschap 2
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 maart 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:1097

vennootschap 1/vennootschap 2

Werknemer raakt grotendeels blind door ongeval bij bedrijf Z. Z niet aansprakelijk voor schade van werknemer op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, maar wel op grond van artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW wegens gevaarzettend gedrag.

Feiten

De heer X heeft in dienst van zijn werkgever Y werkzaamheden verricht bij Z. Tijdens de werkzaamheden is de heer X in aanraking gekomen met natronloog, een bijtende stof. Die stof heeft hij in beide ogen gekregen, als gevolg waarvan de heer X aan zijn rechter oog volledig blind en aan zijn linker oog gedeeltelijk blind is geraakt. Aansprakelijkheidsverzekeraar 1 is als verzekeraar van Y door de heer X aansprakelijk gesteld. Aansprakelijkheidsverzekeraar 2 heeft als verzekeraar van Z aansprakelijkheid van Z erkend, maar stelt dat sprake is van eigen schuld bij de heer X en waardeert dit op 50%. Vervolgens heeft aansprakelijkheidsverzekeraar 1 besloten voor 50% te participeren in de schade van de heer X. In eerste aanleg vorderde aansprakelijkheidsverzekeraar 1 voor recht te verklaren dat Z tekort is geschoten in de krachtens artikel 7:658 BW rustende zorgplicht en uit dien hoofde aansprakelijk is jegens de heer X voor het hem overkomen ongeval, alsmede voor recht te verklaren dat Z aldus gehouden is aan aansprakelijkheidsverzekeraar 1 het betaalde en de te betalen bedragen terug te betalen. De kantonrechter heeft de vorderingen van aansprakelijkheidsverzekeraar 1 afgewezen. Appellante, de rechtsopvolger van aansprakelijkheidsverzekeraar 1, is hiertegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft een comparitie gelast.

Oordeel

Artikel 7:658 BW

Appellante betoogt dat Z op basis van artikel 7:658 lid 4 BW als materiële werkgever van de heer X aansprakelijk is voor diens schade als gevolg van het ongeval. Het hof volgt appellante niet in dit betoog. Artikel 7:658 lid 4 BW biedt bescherming in de situatie dat een werkgever in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft. Gezien de feiten in deze zaak was de heer X niet werkzaam in de uitoefening van het bedrijf van Z. De bedrijfsuitoefening van Y is wezenlijk anders. Z heeft Y juist ingeschakeld omdat Z de betreffende werkzaamheden niet verrichtte. Op grond van onder meer het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van aansprakelijkheid voor het ongeval van Z op basis van artikel 7:658 lid 4 BW.

Artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW

Z is naar het oordeel van het hof wel aansprakelijk op grond van de artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW. Bij dit oordeel zijn de zogenoemde kelderluikcriteria in acht genomen. Het hof stelt vast dat er sprake was van gevaarzettend gedrag aan de kant van Z. Zij heeft zelf een proefopstelling met de pomp gemaakt, hoewel zij door de heer X was gewaarschuwd om dit door Y te laten doen. De proefopstelling was niet goed gemaakt. In het bijzonder is relevant dat de persslang die met de tiewrap was omgetrokken bij de aanleg te kort was gemaakt. Verder ontbraken onder meer drukmeters waardoor men niet kon zien of en zo ja, hoeveel bar (druk) er op de slangen stond. Bovendien maakte Z bij de proefopstelling gebruik van natronloog, een gevaarlijke stof. Ook stond er druk op de slangen. Dat er een ongeval met natronloog zou plaatsvinden, was een aan het gedrag van Z inherent gevaar. Mede gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het zo waarschijnlijk was dat dit gevaar zich zou verwezenlijken dat Z zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van het gevaarzettende gedrag had behoren te onthouden. Hier komt bij dat Z de heer X alleen in de loods heeft gelaten, en dat er niemand bij was die hem kon informeren dat er bij de proefopstelling natronloog was gebruikt en er nog druk op de slangen kon staan. Tot slot had Z veiligheidsmaatregelen kunnen en moeten treffen. De slotsom is dat het gedrag van Z onrechtmatig was (art. 6:162 BW). Voorts is Z risicoaansprakelijk omdat de proefopstelling een gebrekkige zaak is als bedoeld in artikel 6:173 BW en doordat natronloog een gevaarlijke stof is als bedoeld in artikel 6:175 BW.

Eigen schuld

Z beroept zich op eigen schuld van de heer X. Het hof acht dit beroep terecht. Zoals blijkt, was er sprake van gevaar. Met zijn ervaring en expertise moet de heer X zich ook hiervan bewust zijn geweest. Desondanks heeft de heer X met een schroevendraaiertje de tiewrap losgemaakt. Tijdens de comparitie heeft de heer X verklaard dat dit niet nodig was voor de inspectie die hij wilde verrichten. Hij was daar om een rapport te maken. Daarvoor hoefde hij alleen te kijken en te luisteren en foto’s te maken. Het hof komt daarom tot de conclusie dat de schade van de heer X mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Dat de heer X niet wist dat er natronloog in de proefopstelling zat, maakt dat niet althans onvoldoende anders. Hij kon immers wel zien dat drukmeters ontbraken waardoor hij niet kon zien of en zo ja, hoeveel bar er op de slangen stond. Voor wat betreft het verschaffen van adequate veiligheidsmiddelen is Y ook geen verwijt te maken. Evenmin kan Y worden verweten dat zij de heer X onvoldoende instructies heeft gegeven. Het was immers niet de bedoeling dat de heer X werkzaamheden aan de pomp zou verrichten. Naar het oordeel van het hof dient de schade grotendeels voor rekening van Z te komen. De eigen schuld van de heer X is in verhouding beperkt. Al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, dienen Z en appellante naar het oordeel van het hof in de verhouding 90%-10% bij te dragen in de schade van de heer X als gevolg van het ongeval.