Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Cooperatieve Rabobank U.A.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 5 juni 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:1866

werknemer/Cooperatieve Rabobank U.A.

Geen kennelijk onredelijk ontslag van bankmedewerker die dyslexie heeft. Zijn arbeidshandicap komt voor eigen risico. Bovendien heeft werkgeefster zich ingezet voor het vinden van een andere functie.

Feiten

Werknemer is laatstelijk bij de Rabobank in dienst als Procescontroller Visie 2010+. Op een gegeven moment gaan de beoordelingen van werknemer achteruit. Werkgeefster heeft de indruk dat werknemer dyslexie heeft. Dit wordt vervolgens door twee psychologen bevestigd door middel van een dyslexieverklaring. Naar aanleiding van deze verklaring wordt het takenpakket van werknemer aangepast en zal hij zich oriënteren op een andere functie bij werkgeefster. In dat kader neemt hij ook deel aan een loopbaanoriëntatie. Na een fusie binnen werkgeefster vinden gesprekken plaats over de ondersteuning van werkgeefster bij het vinden van een passende baan, specifieke begeleiding door middel van outplacement en de vrijstelling van werknemer van werk met behoud van loon gedurende maximaal zes maanden. Omdat partijen het niet eens worden, vraagt werkgeefster toestemming voor ontslag bij het UWV. Het UWV verleent deze toestemming op de grond dat werknemer als gevolg van een gebrek (arbeidshandicap) niet (meer) aan de gestelde functie-eisen voldoet of binnen 26 weken zal voldoen en de arbeidsverhouding duurzaam en onherstelbaar is verstoord. Werkgeefster zegt vervolgens de arbeidsovereenkomst op per 1 maart 2015. Werknemer stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is en vordert betaling van schadevergoeding. De kantonrechter wijst de vordering af.

Oordeel

Werknemer betwist niet dat hij in de functie van Procescontroller niet goed functioneerde als gevolg van bij hem geconstateerde dyslexie en dat partijen hebben afgesproken dat werknemer naar een andere functie zou uitkijken. Werkgeefster heeft werknemer begeleid bij het vinden van een andere functie en werknemer in de gelegenheid gesteld in 2013 een intensief loopbaanbegeleidingstraject te volgen. Bovendien was werknemer in maart 2014 (anderhalf jaar later) er nog niet in was geslaagd een andere functie te vinden. Het feit dat werkgeefster vervolgens het initiatief heeft genomen om tot een beëindiging van de arbeidsrelatie te komen is niet onbegrijpelijk of onjuist. Dat geldt temeer nu werknemer ook niet stelt dat in maart 2014 een voor hem geschikte functie bij werkgeefster beschikbaar was. Het ontslag is evenmin kennelijk onredelijk omdat werkgeefster werknemer geen vergoeding heeft betaald en hij thans een lager inkomen geniet dan hij bij werkgeefster had. Het enkele feit dat werknemer een arbeidshandicap heeft (dyslexie) en daarom ongeschikt was voor zijn functie is daartoe onvoldoende. Dat feit behoort voor risico van werknemer te komen. Ook het feit dat werkgeefster in het kader van de onderhandelingen van de conceptvaststellingsovereenkomst bereid was een ontslagvergoeding te betalen en thans niet meer, leidt niet tot het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Werkgeefster is niet gehouden een verworpen voorstel voor een beëindigingsvergoeding gestand te doen. Uit de verschillende conceptversies van de vaststellingsovereenkomst volgt bovendien dat het aanbod een ontslagvergoeding te betalen gekoppeld was aan een eerdere einddatum van de arbeidsovereenkomst dan de aanvankelijk door werkgeefster voorgestelde datum 1 maart 2015, met ingang van welke datum de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Ten slotte leidt een aantal gebeurtenissen die na 28 februari 2015 hebben plaatsgevonden niet tot het oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De kennelijke onredelijkheid van een ontslag dient uiterlijk te worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst. De conclusie van het vooroverwogene is dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is.