Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Ballast Nedam Infra B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 20 juni 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:2696

werknemer/Ballast Nedam Infra B.V.

Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten en verschillen van mening over (de uitleg van) een bepaald artikel. Kantonrechter legt bepaling in nadeel van werknemer uit.

Feiten

Werknemer was van 23 september 1985 tot 16 januari 2017 in dienst bij Ballast Nedam Infra. Werknemer was laatstelijk werkzaam in de functie van Hoofd Projectbureau. De arbeidsovereenkomst is geëindigd door een tussen partijen op 29 augustus 2016 gesloten beëindigingsovereenkomst. Voordien, op 16 januari 2014, was werknemer (ziek) uitgevallen. Werknemer vordert te verklaren voor recht dat werknemer ook de 10% op grond van artikel 5.1 (4.1.7. van het van toepassing verklaarde deel van het Sociaal Plan) uitbetaald krijgt. Tevens vordert werknemer Ballast Nedam Infra nu voor alsdan te veroordelen tot betaling aan werknemer van 10% van de totale aan hem verschuldigde suppletie van € 97.965,77 bruto.

Oordeel

Partijen verschillen in de kern van mening over de inhoud van hun afspraken: staat het Ballast Nedam Infra op grond van die afspraken vrij om de uitkering van de excedentverzekering op te tellen bij de WIA-uitkering voor de berekening van de aanvulling op de WIA- (en excedent)uitkering tot 70% van het loon? De kantonrechter stelt voorop dat de beëindigingsovereenkomst naar de letter uitsluitend bepaalt dat Ballast Nedam Infra een suppletie betaalt op (in dit geval) de WIA-uitkering tot 70% van het loon. Bij die bepaling speelt de eventuele uitkering van de excedentverzekering geen rol. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan evenwel niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dit is ook het uitgangspunt van partijen geweest, gelet op de verwijzing door Ballast Nedam Infra naar de oorspronkelijke bedoeling van partijen om alleen een regeling te treffen voor een WW-uitkering van werknemer en de verwijzing door werknemer naar de tussen partijen gevoerde correspondentie over de excedentverzekering. Bij de toepassing van dit beoordelingskader is van belang dat werknemer niet heeft weersproken de stelling van Ballast Nedam Infra dat partijen van meet af aan de bedoeling hebben gehad te bewerkstelligen dat werknemer gedurende een periode na het ontslag een bepaald inkomensniveau (van 70% van diens laatste inkomen) gegarandeerd zal ontvangen. Partijen zijn er daarbij aanvankelijk van uitgegaan dat werknemer waarschijnlijk geen WIA-uitkering zal ontvangen, maar een WW-uitkering. Zij hebben om die reden aansluiting gezocht bij het Sociaal Plan, hoewel dat niet voor de situatie van werknemer is bedoeld (het Sociaal Plan ziet op de situatie van een bedrijfseconomisch noodzakelijk ontslag) en dat uitsluitend een regeling kent van aanvulling van de WW-uitkering. Uit dit alles volgt dat partijen op dat moment geen rekening hoefden te houden met andere inkomstenbronnen (zoals een uitkering van de excedentverzekering). Dat een regeling voor de gevolgen van uitkering van een excedentverzekering ontbreekt, betekent op dat moment derhalve nog niet dat partijen die uitkering voor de hoogte van de suppletie buiten beschouwing wilden laten. De kantonrechter concludeert dat A een door werknemer aanvaard voorstel heeft gedaan gericht op het gedurende een bepaalde tijd verkrijgen van een inkomenszekerheid naast ofwel een ww-uitkering ofwel een uitkering op grond van de WGA én de excedentverzekering van 70% van zijn laatstverdiende loon. Dat dit laatste niet uitdrukkelijk in de uiteindelijk ondertekende VSO van 29 augustus 2016 is opgenomen, staat gelet op de tussen partijen gewisselde correspondentie niet in de weg aan die conclusie. Het was immers de uit die correspondentie kenbare bedoeling van partijen. Derhalve verwerpt de kantonrechter het standpunt van werknemer dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Ballast Nedam Infra de suppletie op zijn WIA-uitkering zou gaan betalen en dat hij daarnaast ook recht zou hebben op een uitkering op grond van de door Ballast Nedam Infra afgesloten WGA-excedent verzekering. Gezien het vorenstaande wordt de primaire vordering van werknemer afgewezen. De subsidiaire vordering van werknemer, die neerkomt op veroordeling van Ballast Nedam Infra tot aanvulling van de uitkering die hij ontvangt op basis van de excedentverzekering, is terecht ingesteld.