Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10 juli 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:2384
X c.s./De Persgroep Distributie B.V.
Feiten
X c.s. hebben met de (rechtsvoorganger/’stroman’) van Persgroep overeenkomsten van opdracht gesloten tot het bezorgen van de krant. In die overeenkomsten staat duidelijk dat sprake is van een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW en dat de opdrachtnemers vrij zijn zich te laten vervangen. X c.s. zijn echter van mening dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en vorderen een verklaring van recht dat daar sprake van is. De kantonrechter wijst de vordering af.
Oordeel
Het hof stelt voorop dat bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, moet zijn voldaan aan de criteria van artikel 7:610 BW en de criteria die volgen uit het arrest Groen/Schoevers. Het hof gaat vervolgens in op de partijbedoeling en de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.
Partijbedoeling
In de overeenkomsten is expliciet vermeld dat het gaat om overeenkomsten van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. In de overeenkomsten is bovendien opgenomen dat partijen met het aangaan van deze overeenkomst uitdrukkelijk niet de bedoeling hebben om ter zake een arbeidsovereenkomst te sluiten. De diverse teksten van de overeenkomsten maken aldus voldoende duidelijk dat het niet om arbeidsovereenkomsten gaat. Het hof acht aannemelijk dat voor X c.s. bij het aangaan van de rechtsverhouding voorop heeft gestaan dat zij betaald werk zochten en dat zij op dat moment weinig belang hebben gehecht aan de aard van de rechtsverhouding die zij op het punt stonden aan te gaan. Ook acht het hof aannemelijk dat X c.s. achteraf gezien – hetgeen in dit verband niet van betekenis is – de voorkeur zouden hebben gegeven aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst. X c.s. hebben echter niets aangevoerd waaruit blijkt dat hun destijds voor ogen heeft gestaan dat zij een arbeidsovereenkomst aangingen voor hun bezorgwerkzaamheden. Of partijen bij het aangaan van de overeenkomsten al dan niet uitgebreid hebben gesproken over de aard van de overeenkomsten en de gevolgen ervan voor X c.s. dan wel dat zij dat al dan niet begrepen uit de tekst van de overeenkomsten is niet van doorslaggevend belang bij het vaststellen van de partijbedoeling.
Feitelijke uitvoering
Persgroep heeft onweersproken aangevoerd dat de opdracht er uitsluitend uit bestond dat de kranten vóór een bepaald tijdstip bezorgd moesten zijn. Verder stond het X c.s. vrij het werk te doen op de manier zoals zij dat zelf wilden; van aanvullende instructies was geen sprake. Het hof acht het voorstelbaar dat de werkzaamheden zodanig eenvoudig van aard zijn dat specifieke instructies niet nodig zijn. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat dus sprake is van een gezagsverhouding. Voor het bestaan van een gezagsverhouding is overigens niet vereist dat daadwerkelijk aanwijzingen en instructies over de werkinhoud worden gegeven; voldoende is dat dergelijke aanwijzingen kúnnen worden gegeven. Niet is echter gesteld of gebleken dat Persgroep werkinstructies heeft kunnen geven die wijzen op een gezagsverhouding. Bij een en ander dient te worden meegewogen dat ook de opdrachtgever aanwijzingen kan geven voor de wijze van uitvoering van de opdracht. Vast staat verder dat X c.s. zich altijd hebben mogen laten vervangen zonder dat zij daarvoor toestemming van Persgroep hoefden te vragen, hetgeen in de praktijk ook is gebeurd. De beperkingen die Persgroep aanvoert (bijv. het voldoen aan de WAV) maken dit niet anders. X c.s. is verregaande vrijheid toegekomen zich door wie dan ook te laten vervangen. De grens was dat X c.s. zich niet structureel zouden laten vervangen. De stelling dat sprake is geweest van persoonlijk te verrichten arbeid volgt het hof daarom niet. Het hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van arbeidsovereenkomsten. Hierbij speelt een rol dat het gaat om arbeid van een tot enkele uren per dag en dat X c.s. bij ziekte zelf voor verfvanging moesten zorgen. Dat X c.s. zich in een maatschappelijk ongelijkwaardige en economisch afhankelijke positie bevonden, leidt niet tot een ander oordeel.