Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 september 2018
ECLI:NL:RBOBR:2018:4438
werknemer/Mebin B.V.
Feiten
Mebin had een eigen pensioenregeling voor haar werknemers die niet vielen onder een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. De uitvoering van deze pensioenregeling was tot 1 januari 2015 ondergebracht bij Pensioenfonds Enci. Hierna zijn de pensioenen ondergebracht bij Nationale Nederlanden. In zowel de arbeidsovereenkomst als in de aanvullende arbeidsvoorwaarden van Mebin met haar werknemers stond enkel een verwijzing naar het pensioenfonds Enci. De arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsvoorwaarden zelf bevatten geen bepalingen over de inhoud van de pensioenregeling. De pensioenregeling 2006 heeft een ander karakter (middelloon versus eindloon), een hoger opbouwpercentage en een lagere franchise. Dit betekent dat over een groter deel van het salaris pensioen wordt opgebouwd (pensioen wordt alleen opgebouwd over het salaris boven de franchise). Over de omzetting van de aanspraken naar pensioenreglement 2006 zijn alle belanghebbenden geïnformeerd met de mededeling dat behoudens schriftelijk tegenbericht hiermee ingestemd zou worden. Geen van de eisers heeft geprotesteerd. In deze procedure zijn twee uitvoeringsovereenkomsten relevant, namelijk de uitvoeringsovereenkomst 1995 (vervallen op 1 januari 2006) en de uitvoeringsovereenkomst 2006 (van kracht vanaf 1 januari 2006). Eisers vorderen onder meer dat Mebin de met eisers gesloten pensioenovereenkomsten dient na te komen en aldus dient te voldoen aan het in artikel 3 lid 3 van de Uitvoeringsovereenkomst 1995 bepaalde; dat wil zeggen dat zij het vanaf ultimo 2008 ontstane dekkingstekort dient aan te zuiveren door de verschuldigde bedragen te storten bij Nationale Nederlanden.
Oordeel
In de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsvoorwaarden van Mebin met haar werknemers wordt voor de inhoud van de pensioenregeling verwezen naar het pensioenreglement en de statuten van de pensioenuitvoerder, te weten Pensioenfonds Enci. De verwijzing in de arbeidsovereenkomst/aanvullende arbeidsvoorwaarden en de inhoud van het pensioenreglement vormen dus de pensioenovereenkomst. Zodoende is sprake van incorporatie van het pensioenreglement en van de (relevante onderdelen van de) statuten in de pensioenovereenkomst. De deelnemer heeft met het aangaan van de arbeidsovereenkomst (gegeven die incorporatie) immers de mogelijkheid tot eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst en van de uitvoeringsovereenkomst geaccepteerd, althans heeft daar kennis van genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het Pensioenreglement 2006 vanaf 1 januari 2006 op hen van toepassing is. Eisers maken daarnaast aanspraak op de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting. De woorden 'gesloten overeenkomst' zouden enkel kunnen duiden op de uitvoeringsovereenkomst 1995, aldus eisers. De kantonrechter volgt eisers hierin niet. De formulering van artikel 13 lid 1 van het pensioenreglement 2006, gelezen in het licht van de tekst van het daaropvolgende artikel 14 lid 1, geeft naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een contractueel-automatische doorwerking van de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting in de pensioenovereenkomst, zoals bepleit door eisers. Los van hetgeen is overwogen in r.o. 4.7, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om naast de voordelen die eisers onder de werking van (en in aanloop naar) de uitvoeringsovereenkomst 2006 ten deel zijn gevallen, tevens aanzuivering te vorderen uit de oude uitvoeringsovereenkomst 1995. Aanzuivering enkel en alleen ten gunste van eisers volgt bovendien niet uit de uitvoeringsovereenkomst, is strijdig met de regel dat een pensioenfonds een financieel geheel is en is niet in lijn met het Nederlandse stelsel van arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, dat is gebaseerd op collectiviteit en solidariteit. De kantonrechter deelt ook om die reden het standpunt van Mebin in deze, dat eisers niet slechts op één onderdeel van de uitvoeringsovereenkomst 1995, de bijstortingsplicht, aanspraak kunnen maken en verder het regiem van de uitvoeringsovereenkomst 2006 kunnen genieten. Eisers stellen zich tevens op het standpunt dat het schrappen van de bijstortingsverplichting de op de pensioenovereenkomst gebaseerde rechten van de (oud-)deelnemers heeft aangetast en dat dit niet zomaar kan. De kantonrechter stelt voorop dat ten tijde van de totstandkoming van het pensioenreglement 2006 de Pensioenwet nog niet van toepassing was. Ook artikel 27 lid 7 Wet op de Ondernemingsraden (WOR), waarop eisers een beroep hebben gedaan, was ten tijde van de totstandkoming van het pensioenreglement 2006 nog niet van toepassing. De overgangsbepalingen als geformuleerd in artikel 27 van het pensioenreglement 2006 golden derhalve als uitgangspunt toen de Pensioenwet nog niet in werking was getreden. De statutaire bevoegdheid tot wijziging van het pensioenreglement is geïncorporeerd in de pensioenovereenkomst. Bovendien heeft Mebin instemming gevraagd van de ondernemingsraad en gekregen voor de wijziging van het pensioenreglement. Zijn de (oud-)deelnemers, onder wie eisers, krachtens een derdenbeding partij bij de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting? De kantonrechter beantwoordt deze vraag – mede bezien in het licht van het vorenstaande – ontkennend. De uitvoeringsovereenkomst 1995 waarvan de bijstortingsverplichting onlosmakelijk deel uitmaakte, is op 1 januari 2006 immers komen te vervallen, zodat eisers hierop geen aanspraak (meer) kunnen maken. De vordering van eisers is dus evenmin op deze grondslag toewijsbaar. Overigens oordeelt de kantonrechter los hiervan, dat de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting zich niet kwalificeert als derdenbeding. De kantonrechter wijst de vordering van eisers af.