Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 12 december 2017
ECLI:NL:GHDHA:2017:3600
Verzekerings Unie B.V./werknemer
Feiten
Werknemer sluit een beëindigingsovereenkomst met werkgeefster. Hierin is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 april 2012, zonder beëindigingsvergoeding, met vrijstelling van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden vanaf datum ondertekening. Werkgeefster vraagt op 2 april 2012 bij de ondernemingsraad advies in verband met de voorgenomen beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten, waarbij op alle werknemers een beëindigingsregeling van toepassing werd verklaard, onder meer inhoudende een beëindigingsvergoeding op basis van de oude kantonrechtersformule. De ondernemingsraad adviseert positief. Aan werknemer wordt geen beëindigingsvergoeding aangeboden. Werknemer vordert dat werkgeefster wordt veroordeeld alsnog een beëindigingsvergoeding (ad € 102.621,40) te betalen. De kantonrechter geeft werknemer een bewijsopdracht die inhoudt te bewijzen dat werkgeefster ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst bekend was met de voorgenomen reorganisatie. Als dat het geval is, aldus de kantonrechter, had werkgeefster dat moeten melden. Na bewijslevering leidt de kantonrechter uit het bewijs af dat in de vergadering van de stuurgroep van werkgeefster op 1 februari 2012 de besluitvorming hoe dan ook koerste op afscheid van de werknemers. De kantonrechter wijst de vordering toe. Werkgeefster gaat in hoger beroep.
Oordeel
Het is een feit van algemene bekendheid dat reorganisaties leiden tot veel onrust onder werknemers. Van een werkgever kan reeds om die reden in beginsel niet worden gevergd dat hij – in een (te) vroeg stadium – (één of meer) werknemers informeert over een voorgenomen reorganisatie, waarover nog geen advies aan de ondernemingsraad is gevraagd en nog onzekerheid bestaat over de precieze invulling ervan. Vast staat dat werknemer de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend op 7 februari 2012 en dat werkgeefster pas op 2 april 2012 advies aan de ondernemingsraad heeft gevraagd in verband met de voorgenomen reorganisatie. Werknemer heeft zelf werkgeefster uitgenodigd voor een gesprek over beëindiging van zijn dienstverband. Niet gesteld noch gebleken is dat er al in een eerder stadium (vóór 2 april 2012) door werkgeefster ruchtbaarheid is gegeven aan de (voorgenomen) reorganisatieplannen onder haar personeel. Zolang de reorganisatieplannen nog niet concreet waren uitgewerkt en de ondernemingsraad nog niet om advies was gevraagd, kon van werkgeefster redelijkerwijs niet worden verlangd dat zij werknemer hierover informeerde. Het hof is derhalve van oordeel dat van een spreekplicht in de periode voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door werkgeefster jegens werknemer geen sprake was. Het hof is van oordeel dat op grond van het door werknemer geleverde bewijs niet kan worden geconcludeerd dat werkgeefster haar spreekplicht heeft geschonden. Voor toelating van werknemer tot het leveren van aanvullend bewijs acht het hof geen grondslag aanwezig. De kantonrechter heeft hiermee ten onrechte het beroep op dwaling gehonoreerd. Hetzelfde heeft te gelden voor het geval werknemer zijn vordering baseert op bedrag en/of misbruik van omstandigheden. Voor zover werknemer bedoeld heeft te betogen dat op werkgeefster nog een spreekplicht rustte na het aangaan van de beëindigingsovereenkomst dan wel dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om werknemer aan de beëindigingsovereenkomst te houden, gaat dit niet op. Niet ter discussie staat dat de beëindigingsovereenkomst moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Het hof is van oordeel dat partijen in de gegeven omstandigheden jegens elkaar aan de vaststelling gebonden zijn, ook als werknemer met de kennis achteraf (van de komende reorganisatie) niet met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zou hebben ingestemd. Werknemer wordt veroordeeld de door hem ten onrechte ontvangen beëindigingsvergoeding terug te betalen.