Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 11 september 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:3365
werknemer/K.N.S. Aandrijftechniek B.V.
Feiten
Werknemer is op 27 januari 1972 in dienst getreden van Artur Küpper Nederland B.V. Werknemer heeft in 1983 KNS opgericht, waarvan hij 100% aandeelhouder en statutair directeur werd. In 1991 heeft werknemer zijn dienstverband met AKN beëindigd en is hij in dienst getreden van KNS. Op 1 april 2013 is werknemer uit dienst getreden. Tot 1 januari 1988 gold voor werknemer een pensioenregeling bij AKN in eigen beheer. Deze laatste pensioenregeling betrof een eindloonregeling. In de met ingang van 1 januari 1988 geldende pensioenregeling is bepaald dat de tot die datum in eigen beheer ten behoeve van werknemer opgebouwde pensioenaanspraak in eigen beheer van AKN bleef en dat ter verdere uitvoering van de pensioenregeling een verzekering was gesloten bij Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. KNS heeft in 1991 de pensioenverplichtingen van AKN jegens werknemer overgenomen. Bij gelegenheid van de 49% aandelenoverdracht aan Brammer Plc hebben KNS en werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat de pensioenrechten van werknemer worden geëerbiedigd. Primair vordert werknemer onder meer een verklaring voor recht dat hem over zijn volledige diensttijd een eindloonregeling is toegezegd, met veroordeling van KNS een aanvullende koopsom te storten. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of in de pensioenovereenkomst 1988 (afgezien van hetgeen daarin is bepaald omtrent hetgeen AKN/KNS tot 1 januari 1988 in eigen beheer aan pensioen had opgebouwd ten behoeve van werknemer ) een eindloonregeling is overeengekomen, zoals werknemer stelt, dan wel een zogenoemde streefregeling, zoals KNS aanvoert. De kantonrechter heeft de desbetreffende stelling van werknemer verworpen en zijn op die stelling gebaseerde vorderingen afgewezen.
Oordeel
Werknemer stelt dat de inhoud van de pensioenovereenkomst 1988 wijst op een eindloonregeling, maar hij gaat er daarbij aan voorbij dat uit de hiervoor genoemde bepalingen nu juist voortvloeit dat het in deze overeenkomst ging om een beoogd pensioen met de daaraan inherente onzekerheid of het pensioenresultaat gelijk zou zijn aan een eindloonpensioen. Ook naar het oordeel van het hof speelt bij de uitleg een rol dat werknemer de pensioenovereenkomst 1988 zowel als werkgever (AKN) als voor zichzelf als werknemer heeft ondertekend, zodat hij moet worden geacht deze strekking ervan te hebben onderkend. Tegen de achtergrond van het voorgaande komt onvoldoende betekenis toe aan de omstandigheid dat de tot 1 januari 1988 voor werknemer geldende pensioenregeling een gegarandeerde eindloonregeling inhield en dat destijds een collectieve pensioenregeling bestond met gegarandeerde aanspraken gebaseerd op een eindloonregeling. Op grond van de voorgaande overwegingen komt het hof evenals de kantonrechter tot de conclusie dat de pensioenovereenkomst 1988 moet worden aangemerkt als een zogenoemde streefregeling. De hierop betrekking hebbende klachten falen daarom. De door werknemer genoemde gedragingen van KNS na het sluiten van de pensioenovereenkomst 1988 rechtvaardigen niet de conclusie dat ook KNS ervan is uitgegaan dat tussen partijen een gegarandeerde eindloonregeling gold. Ook in zoverre hebben de klachten van werknemer geen succes. Ten slotte faalt het beroep op het aanhangsel bij de pensioenovereenkomst 1988 uit 1995. De kantonrechter heeft overwogen dat in de pensioenovereenkomst 2007 ongeclausuleerd een eindloonregeling is toegezegd, zodat sprake is van een gegarandeerde eindloonregeling, waarbij het pensioen niet wordt bepaald door het bedrag dat ten behoeve van het pensioen is verzekerd. Werknemer komt hiertegen op in hoger beroep, echter met geen ander betoog dan dat tussen partijen reeds voor het sluiten van de pensioenovereenkomst 2007 een gegarandeerde eindloonregeling bestond, zodat de pensioenovereenkomst 2007 niet wezenlijk anders is dan die van 1988. Dit betoog strandt op hetgeen hiervoor is overwogen. Als subsidiaire grondslag stelt werknemer dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat tussen partijen geen (gegarandeerde) eindloonregeling is overeengekomen, KNS haar verplichtingen jegens hem niet is nagekomen. Ook deze subsidiaire grondslag acht het hof ondeugdelijk. Dat bij de in de pensioenovereenkomst 1988 opgenomen streefregeling een rekenrente tot uitgangspunt is genomen (naar het hof begrijpt: 5,5%) die vanaf zeker moment op grond van marktontwikkelingen als te hoog moest worden aangemerkt – waarvan werknemer zich overigens in elk geval vanaf 2009 bewust was, om die reden heeft hij immers in dat jaar advies gezocht – is onvoldoende voor de conclusie dat KNS haar verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst 1988 niet is nagekomen. Werknemer heeft onvoldoende uitgelegd op grond waarvan het kennelijk overeengekomen uitgangspunt diende te worden verlaten.