Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 september 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:3989
werknemer/X
Feiten
Werknemer is van 1 december 1992 tot 1 juli 2012 bij X in dienst geweest als sales director. Vóór zijn indiensttreding bij X was werknemer werkzaam bij IAI B.V. Werknemer bouwde tijdens zijn dienstverband bij IAI B.V. pensioen op volgens een eindloonregeling die was ondergebracht bij Axa. Daarvoor (dus vóór het dienstverband met IAI B.V.) had werknemer bij een andere werkgever pensioen opgebouwd bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (hierna: het bedrijfstakpensioenfonds). Toen werknemer bij X in dienst kwam, heeft hij bedongen dat hij de pensioenregeling die hij had bij Axa (later opgevolgd door Zwitserleven) kon voortzetten in plaats van deel te gaan nemen aan de collectieve pensioenregeling bij X. Werknemer heeft tevens bedongen dat die pensioenregeling vanaf 2002 voor hem premievrij was. Werknemer heeft in 2007 bij het bedrijfstakpensioenfonds een verzoek ingediend voor waardeoverdracht aan Axa. Vanaf 1 januari 2009 heeft X op het loon van werknemer bedragen ingehouden met de omschrijving pensioenpremie. In totaal gaat het om € 7.036,17. Werknemer heeft deze procedure aanhangig gemaakt en in eerste aanleg gevorderd dat X wordt bevolen maatregelen te treffen en betalingen te verrichten aan de pensioenverzekeraar zodat werknemer vanaf zijn pensioengerechtigde leeftijd 70% ontvangt van de voor hem dan geldende pensioengrondslag, althans dat X wordt veroordeeld tot terugbetaling aan werknemer van hetgeen werknemer ter zake van de waardeoverdracht heeft betaald en dat X wordt veroordeeld tot betaling van hetgeen zij aan pensioenpremies op zijn loon heeft ingehouden. De kantonrechter heeft de vorderingen met het bestreden vonnis afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Oordeel
Tussen partijen staat vast dat X niet zonder meer haar medewerking wenste te verlenen, maar dat zij daaraan voorwaarden stelde gelet op de financiële gevolgen van die waardeoverdracht voor haar. Werknemer en X hebben daarover afspraken gemaakt. Het hof is van oordeel dat op werknemer de stelplicht (en bewijslast) rust dat X zich jegens hem heeft verbonden tot het betalen van backservice aan Axa. De redenering van werknemer komt erop neer dat het ondenkbaar is dat hij zou hebben ingestemd met een waardeoverdracht die hem ongeveer € 30.000 heeft gekost en hem niets of vrijwel niets heeft opgeleverd. Het hof komt tot de conclusie dat ook al is hetgeen feitelijk is gebeurd in financieel opzicht niet gunstig geweest voor werknemer, dat niet leidt tot de conclusie dat X zich heeft verbonden tot betaling van backservice over de extra dienstjaren. Evenmin kan het hof werknemer volgen in zijn standpunt dat hij er in ieder geval, gezien de door hem ontvangen informatie, van uit mocht gaan dat de salarisverhogingen zouden doorwerken over de ingebrachte extra pensioenjaren. De betreffende informatie was immers niet afkomstig van X, maar van Axa. X stond buiten die relatie en niet valt in te zien waarom die informatie van Axa moet worden toegerekend aan X. Het hof is van oordeel dat werknemer gelet op het voorgaande onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om ervan uit te gaan dat X backservice zou verlenen over de extra pensioenjaren die de waardeoverdracht hem opleverden. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen inzake de waardeoverdracht moeten worden afgewezen. In de periode 2009 tot en met 2011 is jaarlijks een eigen bijdrage ingehouden op het loon van € 2.282 en in 2012 nog een eigen bijdrage van € 190,17. Volgens werknemer was die inhouding onterecht, omdat hij met X was overeengekomen dat zijn pensioenregeling premievrij zou zijn. Het hof is van oordeel dat X terecht een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking. Niet alleen heeft werknemer jarenlang geaccepteerd dat er premies op zijn loon werden ingehouden, hij heeft zelf ook bij brief van 13 september 2012 aan X medegedeeld dat dit was afgesproken. Weliswaar heeft werknemer aangevoerd dat hij vanwege een zware burn-out niet in staat was om bezwaar te maken tegen de inhoudingen op zijn loon, maar het hof acht die stelling onvoldoende onderbouwd. Gelet op de hiervoor gememoreerde uitlatingen van werknemer in zijn brief van 13 september 2012, is bij X het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat werknemer akkoord was met die inhoudingen, althans hoefde X er geen rekening meer mee te houden dat werknemer retournering van deze inhoudingen zou vorderen. Hieruit volgt dat alle vorderingen inzake de inhoudingen op het loon moeten worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt en dat alle vorderingen in hoger beroep worden afgewezen.