Naar boven ↑

Rechtspraak

Onderwijsstichting Esprit/werkneemster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 28 augustus 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:3396

Onderwijsstichting Esprit/werkneemster

Werkgever heeft re-integratieverplichtingen ernstig veronachtzaamd. Werkgever had met werkneemster in gesprek moeten gaan over vermoeden van werkzaamheden in B&B echtgenoot. Ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Toekenning billijke vergoeding.  

Feiten

Werkneemster is op 1 augustus 2002 in dienst getreden bij Esprit. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie van docent maatschappijleer bij het Marcanti College te Amsterdam. Sinds 24 juni 2016 is werkneemster arbeidsongeschikt. Werkneemster is in juli 2016 met haar gezin van Zaandam naar Egmond aan Zee verhuisd. In de nieuwe woning exploiteert (in ieder geval) de echtgenoot van werkneemster sinds 1 augustus 2016 een Bed & Breakfast (verder: de B&B). Esprit heeft in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van werkneemster. Subsidiair verzoekt Esprit de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van werkneemster. Omdat werkneemster ter zitting heeft verklaard dat zij in het belang van haar gezondheid in de verzochte ontbinding berust, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen – wegens een verstoorde arbeidsverhouding – door de kantonrechter met ingang van 1 januari 2018 ontbonden. Aan werkneemster is een billijke vergoeding van € 30.000 bruto toegekend omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Esprit. Tegen dit oordeel keert Esprit zich in hoger beroep.

Oordeel

Het hof komt tot de conclusie dat Esprit door ruim een jaar geen gehoor te geven aan de adviezen van de bedrijfsarts, haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd terwijl werkneemster Esprit herhaaldelijk om werk heeft gevraagd. De eenmalig, in april 2017, aan werkneemster opgedragen werkzaamheden doen aan dit oordeel niet af, temeer omdat Esprit met die door werkneemster verrichte werkzaamheden kennelijk niets, althans niet aantoonbaar iets, heeft gedaan. De omstandigheid dat partijen op enig moment in gesprek waren over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden alsook de persoonlijke omstandigheden van werkneemster in het voorjaar van 2017, maken dat niet anders. Het valt Esprit tevens te verwijten dat zij na één jaar ziekte geen traject tweede spoor heeft opgestart. Zij was daartoe als goed werkgever jegens werkneemster verplicht. In juli 2017 heeft Esprit het traject bij Ergatis voortgezet. Het hof acht niet uitgesloten dat dit is gebeurd vanwege de dossiercheck van 22 mei 2017. Pas ná het indienen van het ontbindingsverzoek en bijna anderhalf jaar later na het uitvallen van werkneemster heeft Esprit ten behoeve van het traject tweede spoor in oktober 2017 een arbeidsdeskundig onderzoek opgestart. Deze gang van zaken acht het hof onzorgvuldig. Dat Esprit zonder daartoe verplicht te zijn verschillende malen het taxivervoer van en naar afspraken met de bedrijfsarts en Ergatis heeft bekostigd valt te prijzen, maar kan aan het voorgaande oordeel niet afdoen. Wat betreft de vermeende werkzaamheden van werkneemster in de B&B van haar echtgenoot het volgende. Ook als ervan uit wordt gegaan dat het vermoeden van Esprit over de vermeende werkzaamheden terecht zou zijn, dan had het voor de hand gelegen dat Esprit als goed werkgever werkneemster zou hebben uitgenodigd voor een gesprek over dit onderwerp nu Esprit te maken had met een zieke werkneemster die in een re-integratietraject zat en Esprit op de hoogte was van de woonsituatie van werkneemster. De slotsom is dat Esprit onvoldoende reden had om op grond van verwijtbaar handelen dan wel een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen te streven naar een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dat zij haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd en in de correspondentie van september en oktober 2017 aan werkneemster de verhoudingen tussen partijen onnodig op scherp heeft gezet en een verdere samenwerking feitelijk onmogelijk heeft gemaakt. Aldus heeft Esprit ernstig verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW. Een billijke vergoeding acht het hof daarom op zijn plaats. Het hof acht een vergoeding van € 20.000 bruto billijk.