Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 9 oktober 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:4206

werknemer/werkgeefster

Rechtsgeldig ontslag op staande voet van monteur wegens de verkoop van oud ijzer/schroot voor eigen rekening voor een bedrag van in elk geval € 38.

Feiten

Werknemer is op 20 mei 1997 in dienst getreden van werkgeefster in de functie van monteur. Werkgeefster verzorgt voor klanten de volledige (her)inrichting voor onder andere supermarkten, winkels en bibliotheken. Indien restmaterialen door werkgeefster retour worden ontvangen van een werklocatie, beoordeelt een medewerker van werkgeefster of deze voor hergebruik geschikt zijn, dan wel of de restmaterialen afgevoerd dienen te worden. Werkgeefster behaalt inkomsten met het inzamelen en (laten) afvoeren van de af te voeren restmaterialen. Op zaterdagochtend 20 juli 2013 is een vrachtwagen van werkgeefster kort vermist. Werkgeefster heeft daarop haar track and trace-systeem geraadpleegd. Daaruit bleek dat de vrachtwagen die ochtend op een adres is geweest waar een metaalhandel is gevestigd. Werkgeefster heeft daarop de recherchediensten opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar het afvoeren en verkopen van oud ijzer. Werknemer heeft toegegeven wel eens oud ijzer te hebben verkocht. Werkgeefster heeft werknemer op 16 oktober 2013 op staande voet ontslagen. In de brief (hierna: de opzeggingsbrief) heeft werkgeefster onder meer geschreven dat het verduisteren van bedrijfsmiddelen en het zichzelf verrijken met de handel daarin, in strijd is met de gestelde regels en voorschriften en een dringende reden voor ontslag opleveren. In de onderhavige procedure vorderde werkgeefster een verklaring voor recht dat zij werknemer op 17 oktober 2013 een rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft gegeven en veroordeling van werknemer tot betaling van onder meer de gefixeerde schadevergoeding, gederfde inkomsten en onderzoekskosten. De kantonrechter heeft de door werkgeefster gevorderde verklaring voor recht en de vorderingen toegewezen. Werknemer komt in hoger beroep.

Oordeel

Volgens werknemer kunnen verkochte restmaterialen niet als bedrijfsmiddelen worden aangemerkt. De opzeggingsbrief maakte naar het oordeel van het hof voor werknemer volstrekt duidelijk waarop het gebruik van de term bedrijfsmiddelen betrekking had. De grief faalt. Voor zover de stellingname van werknemer erop neerkomt dat klanten van werkgeefster hem (in privé) de zaken zouden hebben gegeven, merkt het hof op dat hij dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Werknemer heeft deze materialen verkocht en de opbrengst niet afgedragen. Daarmee heeft hij waarde onttrokken aan de onderneming van werkgeefster in de zin van artikel 2.7 van het Personeelshandboek. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om 'restmaterialen' of 'bedrijfsmiddelen'. Werknemer diende zich dan ook te realiseren dat hij door de verkoop van oud ijzer/schroot en/of winkelwagentjes ten eigen bate werkgeefster benadeelde en dat hij toestemming van werkgeefster nodig had voor de verkoop van oud ijzer/schroot en winkelwagentjes ten eigen bate, ook als werknemer meende dat het oud ijzer/schroot en/of de winkelwagentjes niet tot de bedrijfsmiddelen van werkgeefster behoorden. Het hof overweegt ten aanzien van de dringende reden het volgende. De dringende reden is komen vast te staan. Het gaat hier om een handelen van werknemer dat heeft geleid tot een financiële benadeling van werkgeefster, waarvan werknemer zich bewust had moeten zijn. Het vertrouwen van werkgeefster in werknemer als werknemer is daardoor ernstig beschadigd. De volgende omstandigheden hebben naar het oordeel van het hof die beschadiging nog vergroot. Werkgeefster moet kunnen vertrouwen op de integriteit van haar monteurs die hun werk verrichten op locatie. Werknemer is speciaal naar de oudijzerhandelaar gereden om het oud ijzer te verkopen. Werknemer was al eerder door werkgeefster aangesproken op het meenemen van lampen. Hier komt bij dat, naar het oordeel van het hof, het bij de verkoop van het oud ijzer voor een totaalbedrag van € 53 tot € 68 niet gaat om een te verwaarlozen bedrag. Het vonnis wordt op dit punt bekrachtigd.

Kosten recherchediensten en PZ-vorderingen

Het hof komt op grond van de volgende overwegingen tot de conclusie dat de kantonrechter de recherchediensten en PZ-vorderingen ten onrechte heeft toegewezen. Het hof is van oordeel dat de recherchediensten en PZ-vorderingen moeten worden beschouwd als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Werkgeefster heeft onvoldoende onderbouwd welk gedeelte van de totale recherchediensten en PZ-vorderingen aan het handelen van werknemer kan worden toegerekend. Het zonder meer omslaan van deze kosten over een aantal werknemers is daartoe onvoldoende. Het beroep op artikel 7:661 BW faalt om dezelfde reden. Het hof zal deze vorderingen van werkgeefster alsnog afwijzen.

Zie ook ECLI:NL:GHSHE:2018:4205 en ECLI:NL:GHSHE:2018:4207.