Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20 februari 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:567
werkneemster/Hemera Textiles B.V.
Feiten
Vervolg AR 2016-0214. Werkneemster was in dienst van (de rechtsvoorganger van) Hemera in de periode 1 maart 2006 tot 30 november 2007 en van 5 maart 2008 tot en met 3 september 2010 op basis van tijdelijke contracten in de functie van naaister. Op 31 augustus 2009 heeft werkneemster haar huisarts bezocht in verband met klachten aan haar linkerschouder. Werkneemster stelt in de onderhavige procedure dat zij als gevolg van haar werk en de gebrekkige arbeidsomstandigheden een beroepsziekte heeft ontwikkeld. Werkneemster houdt Hemera op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en werkneemster veroordeeld in de proceskosten.
Oordeel
Omstandigheden waaronder werkneemster haar werkzaamheden verrichtte
Partijen verschillen van mening omtrent het antwoord op de vraag onder welke omstandigheden werkneemster haar werkzaamheden verrichtte. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting komt het hof tot de volgende conclusies:
a) Werkneemster werkte in het naaiatelier van Hemera tussen 07.00 en 16.00 uur, tot 3 maart 2010 gedurende 40 uur per week en vanaf die datum 32 uur per week.
b) Er waren iedere werkdag vaste pauzes van 09.00 tot 09.15 uur, van 12.00 tot 12.30 uur en van 15.00 tot 15.15 uur.
c) Werkneemster verrichtte hoofdzakelijk naaiwerkzaamheden die ongeveer 90 procent van de arbeidstijd besloegen.
d) Vanaf 2009 waren de stoelen achter de naaitafels in hoogte verstelbaar.
e) De naaitafels konden in hoogte versteld worden na overleg met de leidinggevende.
f) Tot augustus 2009 verrichtte werkneemster haar werkzaamheden zittend achter een naaitafel die gelet op haar lengte te hoog was.
g) Werkneemster verrichtte daarnaast zo nu en dan knipwerk aan de kniptafel die eveneens te hoog voor haar was.
h) Werkneemster versleepte als nevenactiviteit verder zakken met kleding in de werkruimte.
Geen toepassing arbeidsrechtelijke omkeringsregel
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en hetgeen overigens ten processe is gebleken, volgt niet dat de werkzaamheden van werkneemster naar objectieve maatstaven zodanig fysiek belastend waren dat het aannemelijk is dat zij daardoor (lichamelijk) letsel heeft opgelopen. In dit verband is onduidelijk gebleven of de schouderklachten in zijn algemeenheid hun oorzaak kunnen vinden in de verrichte werkzaamheden. Dit klemt te meer nu Hemera ter betwisting heeft gesteld dat de schouderklachten van werkneemster aan de niet dominante kant aanwezig zijn en dat werkneemster tijdens een bezoek aan haar huisarts op 31 augustus 2009 in verband met schouderklachten heeft verklaard dat zij eerst sinds twee weken last had van haar schouders. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor toepassing van de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’.
Benoeming deskundige
Werkneemster stelt dat zij haar werkzaamheden heeft moeten verrichten onder de – in haar visie – gebrekkige werkomstandigheden en dat zij ten gevolge daarvan klachten is gaan ontwikkelen en een schouderruptuur heeft opgelopen. Nu de door partijen ingeschakelde medische adviseurs verschillende opvattingen hierover hebben, heeft het hof voor het antwoord op de vraag of werkneemster ten gevolge van de werkomstandigheden nek -en schouderklachten is gaan ontwikkelen en een schouderruptuur heeft opgelopen, behoefte aan deskundige voorlichting. Het hof benoemt een orthopeed en houdt iedere verdere beslissing aan.