Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 4 december 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:5077
Werknemer/Bakkerij
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2006 in dienst getreden bij Bakkerij. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van het UWV opgezegd tegen 30 november 2014. In eerste aanleg heeft werknemer een verklaring voor recht gevorderd dat het ontslag kennelijk onredelijk was, met veroordeling van Bakkerij tot herstel van het dienstverband dan wel vergoeding van de schade. Hieraan heeft werknemer ten grondslag gelegd dat het ontslag is verleend op een valse of voorgewende reden en dat een te grote discrepantie bestaat tussen het met het ontslag gediende belang en de gevolgen van het ontslag. Daarnaast is volgens werknemer tijdens het dienstverband te weinig loon betaald en onvoldoende pensioenpremie afgedragen. Bakkerij heeft de loonvordering ter hoogte van € 22.712,94 erkend; voor het overige heeft zij een beroep gedaan op verjaring en heeft zij de vordering verder inhoudelijk betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag niet als kennelijk onredelijk kan worden gekwalificeerd en dat de door werknemer gevorderde looncomponenten waren inbegrepen bij de berekening van Bakkerij. Hetgeen Bakkerij erkent, wordt wel aan werknemer toegewezen. Werknemer vordert in hoger beroep betaling van de diverse looncomponenten die door de kantonrechter waren afgewezen.
Oordeel
De eerste grief komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering tot betaling van loon en emolumenten over de periode vóór 29 oktober 2009 is verjaard. Werknemer meent dat de verjaring is gestuit door een e-mail van hem aan Bakkerij. Het hof volgt werknemer hierin niet en oordeelt dat de verjaring niet is gestuit met de e-mail. Hierin is namelijk slechts de toeslag over 2011 en 2012 benoemd en niet de toeslag van vóór die periode. Dat werknemer in de e-mail verwijst naar ‘andere toeslagen/loon’ is geen ondubbelzinnig voorbehoud en is zonder andere specificering te weinig specifiek om een stuitende werking te hebben. Grief twee, gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat het door Bakkerij erkende bedrag zal worden aangehouden, omdat daarin kennelijk rekening is gehouden met de toeslagen waarop werknemer aanspraak maakt, slaagt. Voor zover de kantonrechter oordeelt dat ook de kledingtoeslag in het schuldig erkende bedrag is opgenomen, is dit immers feitelijk onjuist. Ten aanzien van de nachttoeslag verwijst het hof de zaak naar de rol en geeft werknemer de gelegenheid om te reageren op het door Bakkerij gevoerde verweer dat werknemer om de week op vrijdag vrij was. Met betrekking tot de kledingtoeslag biedt het hof werknemer tevens de gelegenheid om zich uit te laten over het verweer van Bakkerij dat zij aan werknemer bedrijfskleding verstrekte door de door werknemer gemaakte kosten te vergoeden. Met grief drie komt werknemer op tegen het oordeel dat de gevorderde ophoging op grond van artikel 7:625 BW is gematigd tot nihil. Het hof stelt voorop dat een werkgever ingevolge artikel 7:625 BW bij niet tijdige betaling van het loon een verhoging verschuldigd wordt. Wanneer loon niet of te laat wordt uitbetaald, komt dat dan ook in beginsel voor rekening en risico van de werkgever. Dat Bakkerij stelt dat zij in overleg en met instemming minder loon heeft uitbetaald maakt niet dat de verhoging niet verschuldigd is. Ook het verweer dat werknemer negen jaar tevreden zou zijn geweest met zijn loon mag Bakkerij niet baten. De stelling dat zij momenteel in een deplorabele financiële toestand zou verkeren is daarnaast onvoldoende onderbouwd. Grief drie slaagt. Verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.