Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ABN Amro Bank N.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 november 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:8281

werkneemster/ABN Amro Bank N.V.

Aftoppingsregeling in sociaal plan ABN AMRO nietig. Het middel (de aftoppingsregeling) om het doel (redelijke en rechtvaardige verdeling van de beschikbare middelen over alle door het ontslag getroffenen) te bereiken is niet passend.

Feiten

Werkneemster is op 1 april 1971 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) ABN AMRO. Werkneemster is in oktober 2016, nadat zij ten gevolge van een reorganisatie bij ABN AMRO boventallig is verklaard, in de mobiliteitsorganisatie van ABN AMRO geplaatst. Op haar is de Sociaal Plan CAO 2016-2017 van ABN AMRO van toepassing. Ingevolge het Sociaal Plan wordt na twaalf maanden in de mobiliteitsorganisatie de arbeidsovereenkomst beëindigd, waarbij aan de medewerker 75% van de stimuleringspremie wordt aangeboden. In het Sociaal Plan is bepaald dat debrutostimuleringspremie niet hoger zal zijn dan het brutosalaris tot de fictieve pensioendatum. Nadat de arbeidsovereenkomst door ABN AMRO met toestemming van haar ontslagadviescommissie is opgezegd is werkneemster per 1 april 2018 uit dienst gegaan. Op grond van de aftoppingsregeling is de stimuleringspremie voor werkneemster op nihil gesteld. Haar fictieve pensioendatum is namelijk 1 september 2016 en derhalve gelegen voordat zij uit dienst is gegaan. Werkneemster heeft ABN AMRO verzocht om betaling van 75% van de in het Sociaal Plan opgenomen stimuleringspremie (€ 133.566 bruto). Subsidiair heeft zij om uitbetaling van de transitievergoeding verzocht.

Oordeel

Gelet op de standpunten van partijen en de eerdere rechterlijke uitspraken zal tot uitgangspunt worden genomen dat het gemaakte onderscheid naar leeftijd een legitiem doel dient, te weten om een eerlijke en rechtvaardige verdeling te bewerkstelligen van de niet onbeperkt beschikbare middelen over allen die zijn betrokken bij de ABN AMRO-ontslagronde waarop het Sociaal Plan ziet. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet per definitie onrechtvaardig of onredelijk dat door de sociale partners in het Sociaal Plan gezocht is naar de mogelijkheid rekening te houden met het feit dat vanaf de fictieve pensioendatum een inkomen van ten minste 75% van het laatstgenoten pensioengevend salaris beschikbaar is voor oudere werknemers. De wijze waarop dat in de aftoppingsregeling is gebeurd, is echter niet als passend en noodzakelijk aan te merken. De oudere werknemers, die de fictieve pensioendatum kort na uitdiensttreding of reeds voor uitdiensttreding hebben bereikt, worden immers op geen enkele wijze gecompenseerd voor het financieel nadeel dat zij lijden doordat zij tegen hun wil niet langer bij ABN AMRO in dienst zijn. Zij hebben bij uitdiensttreding een inkomensachteruitgang van 30% als zij een WW-uitkering aanvragen, en als zij eerder dan de AOW-leeftijd aanspraak op pensioen maken worden ze geconfronteerd met een achteruitgang van de hoogte van hun pensioenuitkering tot het eind van hun leven. De aftoppingsregeling in het Sociaal Plan biedt op geen enkele wijze compensatie voor de in redelijkheid te verwachten inkomensachteruitgang voor de oudere werknemers terwijl jongere werknemers, met een beter arbeidsmarktperspectief, 75% van de royale stimuleringspremie ontvangen. Onder die omstandigheden is het middel om het doel te bereiken niet passend. Het voorgaande betekent dat de aftoppingsregeling in het Sociaal Plan in strijd is met de WGBLA en als nietig buiten beschouwing moet worden gelaten. In lijn met hetgeen het Gerechtshof Amsterdam heeft overwogen is aannemelijk dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werkneemster een bedrag van € 133.566 bruto ontvangt. Dat bedrag is aanzienlijk meer dan zij zou hebben verdiend wanneer zij tot aan de AOW-leeftijd (oktober 2020) door had gewerkt, zelfs indien rekening wordt gehouden met de kosten van pensioenopbouw over die periode. In overeenstemming met genoemd arrest is om de vordering van werkneemster toe te wijzen tot het bedrag dat zij aan inkomen derft tot aan haar AOW-leeftijd en/of aan pensioenschade lijdt doordat zij tussen april 2018 en oktober 2020 niet verder pensioen opbouwt. Het is aan ABN AMRO om een goed onderbouwde berekening over te leggen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.