Naar boven ↑

Rechtspraak

Beja Vastgoed B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 28 januari 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:719

Beja Vastgoed B.V./werknemer

In hoger beroep wordt alsnog een billijke vergoeding toegekend aan een werknemer die langdurig geen loon heeft ontvangen, maar wel geld voorschoot aan het bedrijf. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval is de hoogte van de billijke vergoeding beperkt.

Feiten

Werknemer is in 1994 in dienst getreden bij Beja Vastgoed B.V. (hierna: ‘Beja Vastgoed’), laatstelijk was hij werkzaam als administrateur. Werknemer heeft aanzienlijke geldbedragen aan Beja Vastgoed en Bouwbedrijf Slomp B.V. overgemaakt. De advocaat van werknemer heeft Beja Vastgoed op 18 december 2017 aangeschreven. In de brief is aanspraak gemaakt op € 170.358,32 netto en € 11.476,80 bruto aan achterstallig salaris, 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente en € 314.837,50 aan geleende en voorgeschoten bedragen. De bestuurder van Beja Vastgoed is naar aanleiding van deze brief ontzettend boos geworden op werknemer. Werknemer is op vrijdag 22 december 2017 voor het laatst op zijn werk verschenen. Beja Vastgoed heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden en voorts te bepalen dat werknemer wegens ernstig verwijtbaar handelen geen transitievergoeding toekomt. De kantonrechter heeft bij beschikking van 19 maart 2018 de arbeidsovereenkomst op het verzoek van werknemer nog diezelfde dag ontbonden onder aanhouding van de overige beslissingen. Bij beschikking van 30 mei 2018 zijn de door werknemer verzochte veroordelingen tot betaling van de transitievergoeding en tot terugbetaling van de lening geheel toegewezen. De verzochte billijke vergoeding is afgewezen. De kantonrechter heeft in de eindbeschikking van 30 mei 2018 alle verzoeken van Beja Vastgoed afgewezen. Tegen dit oordeel keert Beja Vastgoed zich in hoger beroep.

Oordeel

Volgens Beja Vastgoed komt werknemer geen loon toe over de periode vanaf 22 december 2017. Door Beja Vastgoed is niet gemotiveerd betwist dat werknemer na 22 december 2017 tot 2 januari 2018 vrij had. Over die periode is daarom loon verschuldigd. Op 22 december 2017 is werknemer wel op zijn werk verschenen maar al vroeg vertrokken, omdat werknemer aan de situatie kapot ging. Beja Vastgoed heeft deze gang van zaken niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat werknemer geen loon toekomt over 22 december 2017. Het hof verwerpt de stelling van Beja Vastgoed dat hij de e-mail van 3 januari 2018 niet als ziekmelding heeft moeten opvatten. De grief mist doel in hoger beroep. De bedragen die door werknemer zijn verstrekt, zijn volgens Beja Vastgoed ten onrechte aangemerkt als leningen. Voor de opvatting van Beja Vastgoed dat de bedragen haar door werknemer zijn geschonken bestaat geen redelijke grond. Met de vermelding als lening op de balans en de ondertekening van de bewuste jaarrekeningen door bestuurder C acht het hof voldoende aangetoond dat sprake was van een lening, ook zonder dat partijen nadere afspraken hebben gemaakt over bijvoorbeeld looptijd en rente. Deze elementen vormen geen voorwaarden voor de geldigheid van een overeenkomst van geldleen. Ten aanzien van het door Beja Vastgoed gedane beroep op verjaring geldt dat vaststaat dat partijen geen afspraak hebben gemaakt over de opeisbaarheid van de geleende bedragen. De door werknemer voorgeschoten bedragen waren derhalve in beginsel meteen na dat voorschieten opeisbaar, met dien verstande dat Beja Vastgoed als schuldenaar een redelijke termijn moest worden gelaten om aan haar prestatie te kunnen voldoen. In dit geval zijn de vorderingen die opeisbaar werden voor 19 december 2012 als schuld opgenomen in de door de bestuurder van Beja Vastgoed voor akkoord getekende jaarrekening van 2012. Werknemer mocht dit als een tot hem gerichte erkenning van het bestaan van de schuld opvatten, zoals bedoeld in artikel 3:318 BW, zo begrijpt het hof de verwijzing van werknemer naar de jaarstukken. Daarmee is de verjaring gestuit. De verjaringstermijn was aldus nog niet verstreken toen zijn advocaat op 18 december 2017 een brief schreef en daarin mede aanspraak maakte op betaling van de geleende en voorgeschoten bedragen, waarna werknemer in rechte aanspraak maakte op betaling in zijn op 3 januari 2018 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift. Ten aanzien van de billijke vergoeding oordeelt het hof dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat Beja Vastgoed werknemer onder een reëel te achten druk heeft gezet om financieel bij te springen. Wel kan het hof zich voorstellen dat werknemer in de knel is gekomen door vrijwillig gelden voor te schieten en aan zichzelf geen salaris uit te betalen zonder dat iets werd afgelost. Met betrekking tot het aannemen van ernstige verwijtbaarheid met het oog op toekenning van een billijke vergoeding speelt een rol dat Beja Vastgoed deze situatie jarenlang heeft laten voortsudderen zonder daadwerkelijk te zorgen voor een oplossing, hoewel zij in ieder geval al vanaf 2011 via de accountant op de hoogte was van het feit dat werknemer een bedrag tegoed had. Verder heeft Beja Vastgoed – toen zij zelf daadwerkelijk de salarisbetaling aan werknemer diende te verrichten (tijdens diens arbeidsongeschiktheid in 2016) – niet gezorgd voor betaling van diens loon, omdat daarvoor geen geld zou zijn. Beja Vastgoed heeft werknemer nodeloos benadeeld door hem uit dienst te melden bij de accountant per 8 september 2017 en bij het pensioenfonds per 9 september 2017, zonder dat daarvoor een deugdelijke reden was. Hiermee heeft Beja Vastgoed haar verplichtingen als werkgeefster geschonden en ernstig verwijtbaar gehandeld. Voor de omvang van die billijke vergoeding is in dit geval geen aansluiting te vinden bij de vermoedelijke duur van het dienstverband wanneer het ernstig verwijtbare gedrag niet zou hebben plaatsgevonden. Normaal gesproken was de arbeidsovereenkomst immers al veel eerder geëindigd als gevolg van de bedrijfseconomische situatie. De omstandigheden van dit geval afwegend, acht het hof een billijke vergoeding passend van € 15.000 bruto.