Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 februari 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:493
werknemer/de Sociale Verzekeringsbank
Feiten
Werknemer is op 1 december 1982 in dienst getreden van de SVB. Op 23 november 2015 heeft de raad van bestuur een besluit genomen tot herinrichting van de directie IT op basis van een inrichtingsplan. Werknemer werd boventallig verklaard. De Ondernemingsraad heeft de SVB geadviseerd het Inrichtingsplan vast te stellen, hetgeen is gebeurd. Op de reorganisatie is het Sociaal Plan SVB van toepassing. SVB heeft bij brief d.d. 1 april 2016 werknemer medegedeeld dat zijn functie was komen te vervallen en hij werd aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen zijn boventalligverklaring en het niet uitwisselbaar zijn van zijn oude functie en de nieuwe functie van servicemanager. De Geschillencommissie oordeelde dat van uitwisselbaarheid van de functies geen sprake was. Op 23 februari 2017 heeft de SVB het UWV verzocht om een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen. Dit verzoek werd afgewezen omdat de SVB zich onvoldoende had ingespannen om eventuele herplaatsingsmogelijkheden te onderzoeken. De SVB heeft werknemer daarop uitgenodigd voor een gesprek over de functie van servicemanager A. Werknemer heeft daarop kenbaar gemaakt dat het voorstel van de SVB in strijd was met de door haar te hanteren regels en dat de SVB alsnog een acceptabel voorstel tot beëindiging kon doen in plaats van het oneigenlijk aanbieden van functies in een door de SVB aan werknemer verweten verstoorde arbeidsverhouding. In juni 2017 heeft de SVB opnieuw een ontslagaanvraag ingediend, die door het UWV is toegewezen. De arbeidsovereenkomst van werknemer is per 1 oktober 2017 opgezegd. Werknemer heeft in eerste aanleg onder meer een billijke vergoeding van € 900.000 verzocht. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Er was sprake van een redelijke grond, herplaatsing lag niet in de rede en de SVB had niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Werknemer komt op tegen dit oordeel.
Oordeel
Werknemer stelt onder meer dat op grond van het ne bis in idem-beginsel de SVB de wettelijke route niet kon ontlopen door voor dezelfde reorganisatie opnieuw aan het UWV toestemming te vragen om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Het hof volgt werknemer hierin niet. De door werknemer voorgestane uitleg van de procedure bij het UWV kent geen wettelijke grondslag en gezien de aard van de procedure bij het UWV mist het ne bis in idem-beginsel toepassing. Daarnaast oordeelt het hof dat er sprake is van een bedrijfseconomische reden die aan de beëindiging ten grondslag kan worden gelegd. Er is geen reden om te twijfelen aan de beslissingen in de personele paragraaf ICT en dat het aannemelijk is dat deze beslissingen berusten op objectieve en zakelijke gronden om tot een doelmatiger bedrijfsuitoefening te komen. Verder heeft werknemer betoogd dat de functie Procescoördinator Dienstverlening uitwisselbaar is met de door de reorganisatie nieuw ontstane functie Servicemanager C. Het hof beoordeelt aan de hand van de Ontslagregeling of de functies als uitwisselbaar hebben te gelden. Het hof oordeelt hierbij dat de inhoud van de functies niet vergelijkbaar is, de vereiste kennis en vaardigheden grotendeels en in relevante mate van elkaar afwijken en de functies niet vergelijkbaar zijn wat betreft de vereiste competenties. Bovendien zijn de functies en de bij de functies behorende beloning niet gelijkwaardig. De twee functies zijn dan ook niet uitwisselbaar. SVB heeft zich daarnaast voldoende ingespannen om werknemer te herplaatsen in een andere functie. De beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd.