Naar boven ↑

Rechtspraak

Havenbedrijf Rotterdam N.V./werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 maart 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:2160

Havenbedrijf Rotterdam N.V./werknemer

Het heimelijk opzetten van of meewerken aan een betaalconstructie teneinde werkgever te bewegen betalingen (ruim € 450.000) te doen waarvoor geen grondslag aanwezig was, is te kwalificeren als een dringende reden voor ontslag op staande voet. Vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW verschuldigd.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 2012 in dienst getreden bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. In zijn functie was hij onder andere verantwoordelijk voor het technisch beheer van de informatievoorzieningen binnen Havenbedrijf en gaf hij leiding aan circa 15 medewerkers. Vanaf 1 januari 2018 was hij tevens het hoofd van zijn afdeling. Op 24 juli 2018 is werknemer op staande voet ontslagen. Uit de ontslagbrief blijkt dat Havenbedrijf een aantal ontslaggronden (ook afzonderlijk) ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag, waaronder dat werknemer volgens Havenbedrijf bewust substantiële (financiële) schade heeft toegebracht aan Havenbedrijf door een heimelijke betalingsconstructie op te zetten met een ander bedrijf, FMS, althans daaraan mee te werken, waardoor Havenbedrijf een bedrag van € 457.319,50 aan FMS heeft betaald, zonder dat FMS hiervoor enige tegenprestatie heeft geleverd. Havenbedrijf verzoekt in de onderhavige procedure onder meer werknemer te veroordelen tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW ten bedrage van € 12.631,32.

Oordeel

Met Havenbedrijf is de kantonrechter van oordeel dat het heimelijk opzetten van of meewerken aan een betaalconstructie, waardoor substantiële schade wordt toegebracht aan de werkgever, hetgeen de kantonrechter definieert als ‘frauduleus handelen’, te kwalificeren valt als een dringende reden. Ter onderbouwing van deze ontslaggrond heeft Havenbedrijf onder meer het rapport van KPMG naar aanleiding van het onderzoek naar de geconstateerde financiële onregelmatigheden binnen Havenbedrijf en een transactieoverzicht van de bankrekening van FMS overgelegd en daarbij zowel schriftelijk als mondeling ter zitting een toelichting gegeven. Uit de toelichting is gebleken dat werknemer een familielid was van de bestuurder en enig aandeelhouder van FMS en dat zij contact met elkaar hadden in de periode dat FMS aan Havenbedrijf facturen zond. Verder is gebleken dat de betalingen van Havenbedrijf aan FMS de enige ‘zakelijke’ inkomsten van FMS waren. Gebleken is dat tussen Havenbedrijf en FMS nimmer een rechtsgeldige overeenkomst heeft bestaan (werknemer had een voorbeeldovereenkomst voorzien van valse handtekeningen en deze geantedateerd), terwijl FMS nooit arbeidskrachten aan Havenbedrijf ter beschikking heeft gesteld of een andere prestatie heeft geleverd. FMS heeft ten onrechte facturen aan Havenbedrijf verzonden en de door FMS aan Havenbedrijf gefactureerde bedragen zijn onverschuldigd betaald. Deze toelichting geeft het beeld van werknemer als de spil in frauduleuze praktijken. Havenbedrijf heeft haar kant van het verhaal naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. Werknemer heeft zijn stelling dat hij niet heeft meegewerkt aan een heimelijke betaalconstructie met FMS niet deugdelijk onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat werknemer heimelijk een betalingsconstructie heeft opgezet teneinde Havenbedrijf te bewegen betalingen te doen waarvoor geen grondslag aanwezig was, welke bedragen in ieder geval deels door werknemer in privé zijn ontvangen. Hiermee heeft werknemer Havenbedrijf met opzet een dringende reden gegeven voor het ontslag op staande voet. Het op grond van artikel 7:677 lid 2 BW verzochte bedrag ad € 12.631,32 bruto wordt toegewezen.