Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 maart 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:2159
Havenbedrijf Rotterdam N.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 1 juni 2012 in dienst getreden bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. In zijn functie was hij onder andere verantwoordelijk voor het technisch beheer van de informatievoorzieningen binnen Havenbedrijf en gaf hij leiding aan circa 15 medewerkers. Vanaf 1 januari 2018 was hij tevens het hoofd van zijn afdeling. Op 24 juli 2018 is werknemer op staande voet ontslagen. Uit de ontslagbrief blijkt dat Havenbedrijf een aantal ontslaggronden (ook afzonderlijk) ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag, waaronder dat werknemer volgens Havenbedrijf bewust substantiële (financiële) schade heeft toegebracht aan Havenbedrijf door een heimelijke betalingsconstructie op te zetten met een ander bedrijf, FMS, althans daaraan mee te werken, waardoor Havenbedrijf een bedrag van € 457.319,50 aan FMS heeft betaald, zonder dat FMS hiervoor enige tegenprestatie heeft geleverd. Uit intern onderzoek door KPMG is gebleken dat werknemer een overeenkomst tussen FMS en Havenbedrijf valselijk heeft opgemaakt. De overeenkomst zou zijn geantedateerd en twee handtekeningen zouden zijn ingekopieerd. Havenbedrijf vordert in de onderhavige procedure een verklaring voor recht dat werknemer in de uitoefening van zijn functie opzettelijk schade heeft toegebracht aan Havenbedrijf in de zin van artikel 7:661 BW, alsmede veroordeling van werknemer tot betaling van een bedrag van € 457.319,50 en vergoeding van de onderzoekskosten van KPMG (totaalbedrag € 384.932,46).
Oordeel
Aansprakelijkheid werknemer (art. 7:661 BW)
Ter onderbouwing van haar stelling dat werknemer (opzettelijk) Havenbedrijf substantiële (financiële) schade heeft toegebracht door een heimelijke betalingsconstructie op te zetten met FMS, althans door daaraan mee te werken, heeft Havenbedrijf onder meer het rapport van KPMG naar aanleiding van het onderzoek naar de geconstateerde financiële onregelmatigheden binnen Havenbedrijf en een transactieoverzicht van de bankrekening van FMS overgelegd en daarbij zowel schriftelijk als mondeling ter zitting een toelichting gegeven. Uit de toelichting is gebleken dat werknemer een familielid was van de bestuurder en enig aandeelhouder van FMS en dat zij contact met elkaar hadden in de periode dat FMS aan Havenbedrijf facturen zond. Verder is gebleken dat de betalingen van Havenbedrijf aan FMS de enige ‘zakelijke’ inkomsten van FMS waren. Gebleken is dat tussen Havenbedrijf en FMS nimmer een rechtsgeldige overeenkomst heeft bestaan (werknemer had een voorbeeldovereenkomst voorzien van valse handtekeningen en geantedateerd), terwijl FMS nooit arbeidskrachten aan Havenbedrijf ter beschikking heeft gesteld of een andere prestatie heeft geleverd. FMS heeft ten onrechte facturen aan Havenbedrijf verzonden en de door FMS aan Havenbedrijf gefactureerde bedragen zijn onverschuldigd betaald. Deze toelichting geeft het beeld van werknemer als de spil in frauduleuze praktijken. Havenbedrijf heeft haar kant van het verhaal naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. Werknemer heeft zijn stelling dat hij niet heeft meegewerkt aan een heimelijke betaalconstructie met FMS niet deugdelijk onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat werknemer opzettelijk heimelijk een betalingsconstructie heeft opgezet teneinde Havenbedrijf te bewegen betalingen te doen waarvoor geen grondslag aanwezig was, welke bedragen in ieder geval deels door werknemer in privé zijn ontvangen. Dit brengt mee dat de verklaring voor recht dat werknemer bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst opzettelijk schade heeft toegebracht aan Havenbedrijf (in de zin van art. 7:661 BW) wordt toegewezen. Uit het vorenstaande volgt eveneens dat werknemer de schade ten bedrage van € 457.319,50, zijnde het totaalbedrag dat door toedoen van werknemer door FMS aan Havenbedrijf gefactureerd is en door Havenbedrijf aan FMS is betaald, aan Havenbedrijf dient te vergoeden.
Onderzoekskosten
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat de onderzoekskosten die door KPMG bij Havenbedrijf in rekening zijn gebracht qua omvang redelijk zijn. Zo is begrijpelijk dat KPMG een flink aantal uren aan het onderzoek heeft moeten besteden, maar het aantal uur van in totaal 1.279,9 in de periode vanaf medio juli tot en met medio oktober 2018 komt te hoog en onredelijk voor. Uit de overgelegde specificaties van de werkzaamheden blijkt voorts onvoldoende wat precies door wie en wanneer is gedaan. Al met al komt de kantonrechter tot het oordeel dat het redelijk is om werknemer te belasten met de kosten van 750 uur onderzoek op basis van € 250 per uur. Aldus is aan onderzoekskosten toewijsbaar een bedrag van € 226.875 excl. BTW.