Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 juni 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:2055

werknemer/werkgever

Verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door stelselmatig te weigeren aan zijn re-integratie mee te werken en oplossingen voor het arbeidsgeschil uit de weg te gaan.

Feiten

Werknemer is in januari of februari 2017 als kok in dienst getreden van werkgever. Sinds 18 februari 2017 heeft werknemer feitelijk geen werkzaamheden meer voor werkgever verricht. Werkgever heeft zich neergelegd bij een vonnis dat door de kantonrechter te Amsterdam als voorzieningenrechter tussen partijen is gewezen op 26 mei 2016, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat de arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Werkgever werd bij dat vonnis veroordeeld werknemer weer tot zijn werkzaamheden toe te laten. Nadat hij vervolgens was opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten, heeft werknemer zich ziek gemeld. Werknemer heeft de verzoeken om te komen werken dan wel om te praten diverse keren afgewezen. Werkgever heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 30 april 2018 ontbonden op de e-grond en de verzoeken van werknemer afgewezen.

Oordeel

Werknemer stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de kantonrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat hij tussen 9 juni 2017 en 30 november 2017 in staat was aangepast werk te verrichten. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter. Werknemer heeft zijn stelling dat hij reeds vóór 30 november 2017 niet in staat zou zijn geweest aangepaste lichte werkzaamheden te verrichten niet aannemelijk gemaakt. Uit het deskundigenbericht van het UWV van 13 oktober 2017 volgt dat het UWV het oordeel van de bedrijfsarts dat werknemer in staat was lichte werkzaamheden te verrichten, deelde en dat de door werkgever aan werknemer aangeboden werkzaamheden passend waren. Anders dan werknemer suggereert, volgt uit het oordeel van de bedrijfsarts van 30 november 2017 niet dat werknemer reeds vóór die datum volledig arbeidsongeschikt was. De bedrijfsarts schrijft slechts dat werknemer op 30 november 2017 tijdelijk arbeidsongeschikt was en dat hij die dag nadere berichten van de behandelaar van werknemer had ontvangen, waaruit mag worden afgeleid dat dat oordeel op die nadere berichten was gebaseerd. Het beroep van werknemer op de genoemde verklaring van een verzekeringsarts van 13 september 2017, waaruit zou blijken dat hij al op 13 september 2017 volledig arbeidsongeschikt was, gaat niet op. Die verklaring heeft geen betekenis voor de onderhavige zaak. De verklaring is niet afkomstig van een verzekeringsarts die werknemer heeft onderzocht in het kader van de (on)geschiktheid van werknemer voor het verrichten van de onderhavige werkzaamheden maar van de verzekeringsarts verbonden aan de arbodienst van een andere werkgever van werknemer. Dat werknemer, zoals uit de verklaring blijkt, arbeidsongeschikt was voor andere werkzaamheden bij een andere werkgever, zegt onvoldoende over zijn arbeids(on)geschikheid in deze zaak. Werkgever heeft werknemer terecht verweten dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de vele oproepen te komen werken of te komen praten. Werknemer werkte niet mee aan re-integratie en evenmin aan andere oplossingen voor het ook in zijn visie bestaande arbeidsgeschil, hetgeen ernstig verwijtbaar handelen van werknemer betekent. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht op die grond ontbonden en de loonvordering van werknemer op goede gronden afgewezen. De discussie omtrent een billijke vergoeding ex artikel 7:783 lid 3 BW hoeft niet te worden ingegaan omdat het hof niet van oordeel is dat het ontbindingsverzoek ten onrechte is toegewezen. De conclusie is dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.