Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 september 2019
ECLI:NL:RBOBR:2019:5071
werknemer/Janssen De Jong International Secondment Agency B.V.
Feiten
Werknemer is op 1 mei 1992 in dienst getreden bij Winward Roads N.V. (hierna WWR), een op Sint Maarten gevestigde onderneming die tot de Jansen de Jong Groep behoort. ISA is eveneens een vennootschap die tot de Janssen de Jong Groep behoort. Per 1 januari 2005 is werknemer bedrijfsdirecteur van WWR geworden. Op de arbeidsovereenkomst is het recht van de Nederlandse Antillen van toepassing verklaard. Met ingang van 1 juni 2012 is werknemer benoemd tot bestuurder van WWR. Op grond van artikel 2:8 lid 5 BW van de Nederlandse Antillen wordt de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon niet aangemerkt of mede aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat per 1 juni 2012 geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst. Werknemer wordt verdacht van het jarenlang ontvangen van gelden van een agent van WWR. Het Team Bestrijding Ondermijning heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Op 7 februari 2018 heeft werknemer zich ziek gemeld. ISA heeft erkend dat werknemer in ieder geval vanaf oktober 2018 arbeidsongeschikt is. Partijen hebben in onderling overleg besloten dat werknemer hangende het onderzoek wordt geschorst. Op 4 januari 2019 is werknemer tijdens een aandeelhoudersvergadering ontslagen als bestuurder van WWR. Bij brief van 22 januari 2019 heeft WWR de opdrachtrelatie met werknemer opgezegd per 22 juli 2019. Werknemer vordert dat de kantonrechter ISA veroordeelt tot betaling van salaris, inclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat nu de opdrachtovereenkomst tussen werknemer als bestuurder en WWR is beëindigd, de arbeidsovereenkomst die hij heeft met ISA herleeft. ISA heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat zij geen werkgever is van werknemer. Werknemer was tot 1 juni 2012 in dienst van WWR en die arbeidsovereenkomst is geëindigd op grond van Antilliaans recht.
Oordeel
Vaststaat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die is betiteld als 'arbeidsovereenkomst', en dat deze overeenkomst, samen met de tussen WWR en werknemer gesloten 'uitzendovereenkomst', is vormgegeven als een uitzendconstructie. ISA heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst tussen partijen. In werkelijkheid zou geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst omdat deze overeenkomst uitsluitend is opgesteld om werknemer te kunnen faciliteren bij het verkrijgen van de voordelen van een expat, waarom hij volgens ISA in 2009 zelf heeft verzocht. Het is vooralsnog onduidelijk wat precies de reden is geweest van het sluiten van de overeenkomsten van 2009. Werknemer was al in dienst van WWR toen de arbeidsovereenkomst met ISA werd aangegaan. Aangenomen kan worden dat partijen niet de bedoeling hebben gehad dat werknemer werkzaamheden voor ISA zou verrichten. De inrichting van de arbeidsovereenkomst met werknemer wijst erop dat het de bedoeling van partijen is geweest dat werknemer voor WWR zou (blijven) werken. Dat het niet in de bedoeling van partijen heeft gelegen dat hij werkzaamheden voor ISA zou verrichten is echter geen belemmering om een arbeidsovereenkomst met ISA aan te nemen. In de arbeidsovereenkomst was bovendien wel degelijk een bedrag aan salaris vermeld. Het tussentijds opzegbeding is nietig, omdat het in strijd is met artikel 7:691 lid 3 BW. De arbeidsovereenkomst is dus ook niet geëindigd met het eindigen van de arbeidsovereenkomst met WWR, toen werknemer bestuurder werd. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat werknemer geen recht heeft op loonbetaling door ISA zolang hij recht heeft op betaling van loon c.q. de opdrachtvergoeding door WWR. Werknemer kon vanaf 22 juli 2019 terugvallen op de arbeidsovereenkomst met ISA en heeft in beginsel vanaf die datum recht op loonbetaling. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van zodanige, bijzondere omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat werknemer aanspraak maakt op loonbetaling (tijdens de schorsing).