Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10 september 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:3323
werkneemster/werkgever
Feiten
Werkneemster is van 1 juni 2012 tot en met 31 januari 2013 in dienst geweest bij werkgever, een Grieks restaurant, als medewerkster bediening. Na uitdiensttreding is werkneemster ongeveer twee maanden gaan werken bij een ander Grieks restaurant in de regio. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen staat een concurrentiebeding opgenomen voor de duur van drie jaar na einde dienstverband voor (onder meer) werkzaamheden bij een gelijksoortige onderneming binnen een straal van 25 kilometer. De toenmalige advocaat van werkneemster heeft bij brief van 26 april 2013 een bedrag van € 5.851,31 bruto gevorderd van werkgever wegens achterstallig loon. Ook is werkgever daarbij verzocht in overleg te treden over matiging van het concurrentiebeding tussen partijen. Werkgever heeft deze vordering afgewezen bij brief van 6 juni 2013. Werkgever heeft daarbij gesteld dat hij alleen bereid is te overleggen over matiging van het concurrentiebeding als werkneemster haar loonvordering zou laten vallen. De toenmalige advocaat van werkneemster heeft bij brief van 24 november 2014 aan de raadsman van werkgever geschreven – kort samengevat – dat werkneemster wil afzien van verdere loonvorderingen onder voorwaarde dat werkgever het concurrentiebeding wil matigen zodat het werkneemster vrijstaat om in de regio werkzaam te zijn in een vergelijkbaar restaurant. Bij brief van 1 december 2014 heeft de gemachtigde van werkgever voornoemd aanbod namens werkgever aanvaard tegen finale kwijting over en weer. De huidige advocaat van werkneemster heeft werkgever bij brief van 6 augustus 2015 medegedeeld dat werkneemster haar toenmalige advocaat geen toestemming heeft gegeven voor het voorstel van 24 november 2014 aan werkgever. Werkneemster stelt niet gebonden te zijn aan de door de toenmalige advocaat gesloten overeenkomst en vordert wederom betaling van het achterstallige loon te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging. De kantonrechter heeft deze vorderingen van werkneemster afgewezen. Werkneemster heeft in hoger beroep één grief aangevoerd die er kort gezegd op neerkomt dat zij niet gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst die de toenmalige advocaat heeft gesloten met werkgever.
Oordeel
Bij de rol van advocaat in het Nederlandse rechtsverkeer is gebruikelijk dat die een volmacht heeft van zijn cliënt om hem volledig te vertegenwoordigen in het betreffende geschil. In deze zaak heeft werkneemster niet aangetoond dat haar advocaat een beperkte volmacht had. Integendeel: de feiten wijzen juist op een volledige volmacht. Van belang is dat tijdens de zitting is gebleken dat de toenmalige advocaat de brief voorafgaand aan verzending aan werkgever in concept aan werkneemster heeft gestuurd. Werkneemster heeft hierop echter niet gereageerd, niet richting de toenmalige advocaat en ook niet richting (de advocaat van) werkgever. Ten slotte heeft de toenmalige advocaat de antwoordbrief van werkgever van 1 december 2014 aan werkneemster toegestuurd bij brief van 3 december 2014 met daarbij, samengevat, de toelichting dat de loonvordering is weggestreept tegenover het concurrentiebeding. Ook op deze brief heeft werkneemster niet eerder dan na acht maanden gereageerd. Het hof oordeelt dan ook dat de toenmalige advocaat een volledige volmacht van werkneemster had en haar dus heeft gebonden met het aanbod in zijn brief van 24 november 2014 dat is aanvaard op 1 december 2014. Dit betekent dat niet is vereist dat de overeenkomst tussen partijen (ook) is vastgelegd in een door beide procespartijen ondertekend document en ook dat werkgever geen nader onderzoek behoefde te doen naar de wil van werkneemster. Het hof constateert dat de grief faalt en zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.