Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Catharina/werkneemster
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 24 september 2019
ECLI:NL:RBGEL:2019:4273

Stichting Catharina/werkneemster

Afwijzing ontbindingsverzoek (g-grond). Hoewel de Stichting de ontbinding niet verzoekt op de d-grond, maar in haar verzoek wel besloten ligt dat de verstoorde arbeidsrelatie het gevolg is van disfunctioneren, had zij werkneemster daarop aan moeten spreken en een verbetertraject moeten aanbieden.

Feiten

Werkneemster werkte vanaf 15 februari 1996 bij (de rechtsvoorganger van) Stichting Catharina (hierna: de Stichting). De functie die werkneemster laatstelijk vervulde, is die van medewerker dagactiviteiten. Op 3 mei 2017 heeft een teamgesprek plaatsgevonden, waarin door (de meerderheid van) het team is aangegeven dat de samenwerking niet goed verloopt. Op 4 september 2018 heeft de toenmalige teamleider werkneemster uit het team gehaald. Daarop is haar de functie van huiskamerbegeleider aangeboden. Op 17 september 2018 heeft werkneemster zich ziek gemeld. De bedrijfsarts adviseert werkneemster en haar leidinggevende gezamenlijk afspraken te maken over een constructieve samenwerking. Op 7 februari 2019 is werkneemster hersteld gemeld. Op 3 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Stichting en werkneemster waarin haar door de Stichting te kennen is gegeven dat terugkeer in haar oorspronkelijke functie niet de voorkeur heeft, omdat het team zonder haar beter functioneert dan in het verleden met haar. Impactum, specialist in arbeidsmediation en hrm, heeft in een brief van 5 mei 2019 aan de Stichting bericht dat mediation geen geschikt middel is voor partijen, omdat belangrijke randvoorwaarden om via mediation tot een oplossing te komen niet aanwezig zijn. De Stichting verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.

Oordeel

De Stichting heeft haar stellingen rondom het beweerdelijke, onvoldoende functioneren, bestaande uit een onvoldoende samenwerking en verstoorde arbeidsverhouding, alleen onderbouwd met het gespreksverslag van 3 mei 2017 en de bevindingen van de mediator. Genoemd verslag bevat geen weergave van een functioneringsgesprek met werkneemster, maar betreft een verslag van een teamgesprek. Daaruit vloeit enkel voort dat de samenwerking in het team niet goed loopt. De precieze rol van werkneemster daarin wordt niet duidelijk. Dat werkneemster, voor zover al sprake zou zijn van onvoldoende functioneren, meermaals is aangesproken, is door haar betwist en niet aannemelijk geworden. Hoewel de Stichting de ontbinding niet verzoekt op grond van disfunctioneren, maar in haar verzoek wel besloten ligt dat de verstoorde arbeidsrelatie met de collega's het gevolg is van haar disfunctioneren, had het op de weg van de Stichting gelegen werkneemster daarop aan te spreken en een verbetertraject aan te bieden. Gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd. Mocht, zoals door de Stichting is gesteld, juist zijn dat collega’s inderdaad niet langer wensen samen te werken met werkneemster, dan is het aan de Stichting om dat inzichtelijk te maken en aannemelijk te maken dat ze er voldoende aan heeft gedaan om de samenwerkingsproblemen op te lossen en dat, nu dat niet gelukt is, de arbeidsovereenkomst met werkneemster moet eindigen. Dat de Stichting onderzoek heeft laten doen naar de vraag of mediation een goede weg zou zijn om het conflict op te lossen is daartoe niet voldoende. Het had op zijn minst voor de hand gelegen het advies van de bedrijfsarts, om bijvoorbeeld conflictcoaching in te zetten, te volgen. Dat (inmiddels) ook sprake is van een verstoring tussen werkneemster en de Stichting (naast de verstoorde verhouding tussen werkneemster en haar collega’s) is door de Stichting onvoldoende onderbouwd. De enkele, niet onderbouwde stelling dat werkneemster een weinig flexibele houding heeft, halsstarrig vasthoudt aan enkel terugkeer in eigen functie, moeizame besprekingen hebben plaatsgevonden en het feit dat de Stichting steeds meer geluiden bereikten over een zeer gebrekkige samenwerking van de kant van werkneemster is niet voldoende. Overigens is de kantonrechter van halsstarrig vasthouden door werkneemster aan enkel terugkeer in haar eigen functie niet gebleken. De conclusie is dat van een redelijke ontslaggrond niet is gebleken en het verzoek van de Stichting wordt derhalve afgewezen.