Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 oktober 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:3571
werknemer/Stichting Pantar Amsterdam
Feiten
In AR 2019-1063 heeft het hof Pantar een bewijsopdracht te geven door middel van het horen van getuigen dat werknemer in zijn functie van teamleider verdovende middelen aan een medewerker (hierna: E) met verstandelijke, psychische en lichamelijke beperkingen heeft verschaft.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Volgens Pantar heeft de door haar aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden, te weten het verstrekken van verdovende middelen door werknemer aan E, plaatsgevonden op 13 januari 2017. Niet in geschil is dat werknemer en E op 13 januari 2017 beiden werkzaamheden voor Pantar hebben verricht, daartoe op dezelfde locatie aanwezig zijn geweest en toen met elkaar (verbaal) contact hebben gehad. E heeft als getuige verklaard dat werknemer haar de betreffende dag drugs heeft gegeven. Het hof acht de verklaringen die E heeft afgelegd over de plaats waar zij volgens haar verklaring de drugs van werknemer heeft gekregen, consistent. Het hof acht geen redenen aanwezig om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van E. Werknemer heeft als getuige betwist drugs aan E te hebben gegeven. Werknemer heeft, als partijgetuige, juist wel een belang bij het afgeven van een verklaring houdende het ontkennen drugs aan E te hebben gegeven. Werknemer heeft op 18 januari 2017 aan de (ex-)partner van E, na daarover door deze te zijn benaderd, toegegeven aan E drugs te hebben gegeven. Zijn WhatsApp-berichten aan de partner komen daarmee in zoverre overeen dat de partner werknemer ervan beschuldigt dat hij drugs heeft gegeven aan E en dat werknemer dat niet weerspreekt. Werknemer heeft voor het versturen van die WhatsApp-berichten, nog vóór het maken van een afspraak met de partner en vóór het tegenover de partner toegeven dat hij drugs aan E had verstrekt, de volgende verklaring gegeven. Omdat werknemer in het verleden eerder ten onrechte beschuldigd was geweest, wilde hij met F die hem nu ten onrechte beschuldigde, in contact treden; eenmaal aangekomen voelde werknemer zich ernstig bedreigd, en praatte hij F naar de mond om ervoor te zorgen zo snel en veilig mogelijk weg te kunnen komen. Beide verklaringen van werknemer vinden naar het oordeel van het hof geen steun in de feiten en omstandigheden blijkend uit de gedingstukken. Op grond van de getuigenverklaring van E, de WhatsApp-berichten, de geluidsopname, het ontbreken van een geloofwaardige uitleg van werknemer voor die Whatsapp-berichten en zijn gedrag en ten slotte de verklaringen van werknemer bij Pantar, acht het hof bewezen dat werknemer op 13 januari 2017 in zijn functie van teamleider verdovende middelen aan E heeft verschaft. Het verschaffen van verdovende middelen door een teamleider aan een werknemer van Pantar zoals E vormt een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW. De omstandigheden van het geval, zoals de lengte van het dienstverband, de wijze van functioneren van werknemer en de gevolgen van een ontslag op staande voet doen daar niet aan af. Een en ander leidt tot de conclusie dat Pantar werknemer rechtsgeldig op 30 januari 2017 wegens een dringende reden heeft ontslagen en dat de kantonrechter het verzoek tot vernietiging van dit ontslag terecht heeft afgewezen. Het gedrag van werknemer is bovendien ernstig verwijtbaar, zodat aan werknemer geen transitievergoeding toekomt.