Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 29 oktober 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:3961
X/Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg
Feiten
X. B.V. (hierna: X) was tot en met 2004 aangesloten bij de werkgeversorganisatie Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN). TLN was partij bij het op 29 september 2000 overeengekomen 'Protocol Onderhandelingsakkoord' (hierna: het Protocol). In het beroepsgoederenvervoer bestond tot 1 januari 2002 een (verplichte) VUT-regeling. In het Protocol zijn afspraken gemaakt tussen werkgevers en werknemers over de invoering per 1 januari 2002 van een vroegpensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling. Prepensioenfonds is opgericht teneinde aan de (gewezen) werknemers in de betrokken branche een tijdelijk ouderdomspensioen (prepensioen) toe te kennen. Met ingang van 20 februari 2003 is deelneming in Prepensioenfonds wettelijk verplicht gesteld overeenkomstig de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000). Prepensioenfonds heeft X (ook) over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 nota’s betreffende de te betalen premie doen toekomen. X heeft in oktober 2004 Prepensioenfonds verzocht om restitutie van de over het jaar 2002 afgedragen premies. X heeft Prepensioenfonds op diens verzoek een vrijwaringsverklaring, gedateerd 27 oktober 2004, toegezonden. Op 19 november 2004 zijn namens Prepensioenfonds twee correctienota’s gezonden aan X met betrekking tot een bedrag van € 45.604,92 over 2002 en een bedrag van € 9.493,99 over 2003. In mei 2005 heeft Prepensioenfonds vastgesteld dat X op grond van haar lidmaatschap van TLN toch gehouden was om premie te betalen over 2002 en 2003. In juni 2005 zijn namens Prepensioenfonds nota’s gezonden aan X tot betaling van de bedragen over 2002 en over 2003. X heeft deze nota’s niet voldaan. Prepensioenfonds vordert onder meer een verklaring voor recht dat X op grond van het Protocol premie verschuldigd is over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 30 oktober 2012 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Bij arrest van 14 november 2014 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, en in het principale en incidentele beroep het geding verwezen naar dit hof.
Oordeel
Nu noch het Prepensioenfonds noch X rechtstreeks partij was bij het Protocol, moet bij de uitleg van een bepaling van het Protocol de zogenoemde cao-norm worden toegepast. Na verwijzing zal met name moeten worden vastgesteld voor welke werknemers de gevorderde premie is bestemd, aldus de Hoge Raad. Op grond van deze niet of nauwelijks door X bestreden stellingname van het Prepensioenfonds gaat het hof er met het Prepensioenfonds van uit dat enkel de werknemers die onafgebroken vanaf 1 januari 2002 deelnamen aan de vroegpensioenregeling recht hadden op de vroegpensioen-overgangsmaatregelen. Aldus moet het ervoor gehouden worden dat het deel van de premies, te weten het deel dat wordt aangewend voor de financiering van de overgangsmaatregelen in verband met de invoering van het vroegpensioen, uitsluitend bestemd was voor werknemers van de bij het Protocol aangesloten werkgevers, of voor werknemers van werkgevers die later, maar wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 vroegpensioenpremies zijn gaan betalen. Daarnaast heeft het Prepensioenfonds gemotiveerd aangegeven dat vroegpensioen enkel wordt opgebouwd door deelnemers vanaf de periode dat zij daadwerkelijk deelnemen aan die regeling. Dat blijkt ook uit de tekst van de regeling. Aldus moet het ervoor gehouden worden dat de in de periode 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 betaalde premies uitsluitend of hoofdzakelijk zijn bestemd voor werknemers van de werkgevers die over die periode de premies hebben betaald. Dat X, gelet op de leeftijdsopbouw van haar personeel, geen werknemers had die daadwerkelijk een beroep op de overgangsmaatregelen konden doen, doet daaraan niet af. Het gaat erom dat de premies bestemd waren voor de financiering van de vroegpensioenregeling van de vanaf 1 januari 2002 aan die regeling gebonden werkgevers. Dat mogelijk een (klein) deel van de betaalde premie over de periode tot 20 februari 2003 in het kader van vermogensopbouw in het Prepensioenfonds mede is aangewend voor vroegpensioenuitkeringen voor werknemers in de hele bedrijfstak leidt, gelet op het feit dat de werknemers, wier werkgevers op 20 februari 2003 zijn gaan deelnemen, ook pas met ingang van die datum prepensioenrechten opbouwen en geen recht hebben op een aanvullend vroegpensioen op grond van de overgangsmaatregelen, niet tot een ander oordeel. Het vorenstaande leidt ertoe dat geen sprake is van een onaanvaardbare last voor X, die bij de totstandkoming van het Protocol door TLN werd vertegenwoordigd. Een en ander betekent dat Prepensioenfonds terecht het standpunt inneemt dat de betreffende premies door X zijn verschuldigd en derhalve onverschuldigd zijn (terug)betaald door Prepensioenfonds. Hieraan doet niet af dat Pensioenfonds het restitutieverzoek heeft ingewilligd onder de voorwaarde dat X een vrijwaringsverklaring zou ondertekenen, hetgeen X ook heeft gedaan. In het tussenarrest van 6 maart 2018 heeft het hof reeds overwogen dat het door X gedane beroep op een vaststellingsovereenkomst niet slaagt.