Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 december 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:4495
werknemer/Stichting
Feiten
Werkneemster is op 1 oktober 2010 in dienst getreden bij de Stichting. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg van toepassing. Werkneemster ontving maandelijks een vast bedrag als tegemoetkoming voor het gemaakte woon-werkverkeer. Werkneemster moest daarnaast vaak regelmatig werkzaamheden verrichten op een andere locatie. Op grond van de cao had zij recht op een vergoeding van deze dienstreizen. Na afloop van iedere maand declareerde werkneemster een vergoeding voor de door haar in voormelde maand gemaakte dienstreizen. Op 1 oktober 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster en haar leidinggevende. Daarin is onder meer gesproken over een door werkneemster ingediende reiskostendeclaratie over de maand augustus 2018. Op 3 oktober 2018 is er tussen werkneemster, haar leidinggevende en de personeelsfunctionaris gedetailleerd gesproken over de reiskostendeclaraties over de maanden december 2017, januari 2018 en augustus 2018. Op 7 november 2018 is werkneemster op staande voet ontslagen wegens vermeende onregelmatigheden ter zake van de reiskostendeclaraties over de afgelopen vier jaren. Werkneemster heeft in eerste aanleg onder meer verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen. Dit is afgewezen door de kantonrechter. Werkneemster komt op tegen het vonnis.
Oordeel
In hoger beroep verzoekt werkneemster om herstel van de arbeidsovereenkomst en subsidiair om een billijke vergoeding. Werkneemster betoogt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat al op 1 oktober, althans 3 oktober 2018, het vermoeden van de dringende reden aanwezig was en het ontslag pas op 7 november 2018 is gegeven. Het hof is met werkneemster van oordeel dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. De Stichting stelt dat er nader onderzoek is verricht maar gesteld noch gebleken is welk nader onderzoek nog nodig was om tot het onderhavige ontslag over te gaan. De Stichting heeft verder niet concreet aangegeven op welke dagen of bij welke dienstreizen werkneemster ten onrechte kilometers heeft gedeclareerd. De Stichting verwijst naar de drie gesprekken die daarover in oktober 2018 hebben plaatsgevonden en noemt in de ontslagbrief dat het gaat om het declareren van reiskosten 'over de afgelopen vier jaar'. Werkneemster werd verweten dat zij steeds vanuit de hoofdvestiging de kilometers rekende terwijl zij regelmatig vanuit huis rechtstreeks naar de nevenlocatie ging. Voorts was het verwijt dat, terwijl zij volgens haar agenda van nevenlocatie naar nevenlocatie ging, zij regelmatig de kilometers declareerde alsof zij tussendoor steeds terugreed naar de hoofdlocatie. Het hof stelt voorop dat de regeling voor vergoeding van reiskosten niet uitgaat van de daadwerkelijk door een werknemer gereden kilometers. In het geval de werknemer reist vanaf de vaste locatie naar een andere locatie ontvangt deze werknemer de vergoeding voor woon-werkverkeer én een vergoeding voor de gemaakte extra kilometers, zijnde € 0,27 netto per kilometer. Hoe moet worden gedeclareerd als niet vanaf de vaste locatie wordt gereisd, is niet geregeld. Tussen partijen staat vast dat de Stichting geen regeling heeft waarbij een werknemer exact moet administreren hoeveel kilometers hij/zij daadwerkelijk voor een dienstreis heeft gereden. Het hof betrekt voorts bij het oordeel of hier sprake is van een dringende reden, het feit dat werkneemster al acht jaar op deze wijze haar dienstreizen declareerde, de voormalig leidinggevende de declaraties zag en goedkeurde, de huidige leidinggevende de reiskostendeclaraties tot augustus 2018 heeft goedgekeurd, werkneemster tussendoor ook vaak terugreed naar de hoofdlocatie en er dus volgens haar nauwelijks te veel kilometers zijn gedeclareerd en tot slot dat werkneemster heeft aangegeven dat zij bereid is transparant te zijn en tot een regeling wilde komen om terug te betalen na een mediation. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden. Het hof veroordeelt de Stichting om de arbeidsovereenkomst te herstellen vanaf 7 november 2018. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek wordt afgewezen.