Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 22 oktober 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:8771
werkneemster/Stichting Christelijk Onderwijs Groningen
Feiten
In het tussenarrest is deskundigenbericht gelast over de vraag of werkneemster op 21 augustus 2014 leed aan een ‘depressieve stoornis, ernstig’ en een ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’. Werkneemster heeft onder meer verzocht voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is.
Oordeel
Volgens de deskundige is er – kort gezegd – geen sprake van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis bij werkneemster. Partijen hebben het oordeel van de deskundige niet betwist. Het komt het hof plausibel voor. Op de door de deskundige aangegeven gronden kan daarom niet ervan worden uitgegaan dat werkneemster op 21 augustus 2014 leed aan een ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’. Over het al dan niet bestaan van een ernstige depressieve stoornis op 21 augustus 2014 heeft de deskundige gerapporteerd dat aannemelijk is dat werkneemster op 27 september 2014 aan een depressieve stoornis leed, maar ook dat sprake moet zijn geweest van een voorgeschiedenis van oplopende spanning, overgaand in een aanpassingsstoornis en ten slotte uitmondend in een depressieve stoornis. Partijen hebben ook dit oordeel van de deskundige niet inhoudelijk betwist. Het komt het hof plausibel voor. Op de door de deskundige aangegeven gronden kan daarom ervan worden uitgegaan dat werkneemster op 21 augustus 2014 leed aan een ernstige depressieve stoornis. In het tussenarrest is geoordeeld dat voorshands bewezen is dat werkneemster op 21 augustus 2014 volledig arbeidsongeschikt was wegens de bij haar bestaande psychische stoornissen. Het rapport van de deskundige geeft aanleiding die conclusie in zoverre bij te stellen dat deze niet langer mede gebaseerd is op het bestaan van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. De deskundige bevestigt echter dat al op 21 augustus 2014 sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ernstige depressieve stoornis. Het gevergde tegenbewijs is met het rapport van de deskundige dus niet geleverd. Integendeel, het voorshandse bewijsoordeel wordt daardoor bevestigd. Uit het voorgaande volgt dat werkneemster op 21 augustus 2014 (datum ontslagaanzegging) ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte (ernstige depressieve stoornis). Het ontslag is dus gegeven in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. Werkneemster heeft gevorderd voor recht te verklaren dat het gegeven ontslag nietig is. Die vordering is toewijsbaar.