Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 januari 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:72
werkneemster/APG Diensten B.V.
Feiten
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om werkneemster de gelegenheid te bieden de complete teksten van de cao’s 2009-2011 en 2011-2014 met bijbehorende toelichtingen in het geding te brengen. Werkneemster heeft teksten in het geding gebracht van de cao 2009-2011, de cao tot 1 april 2014 en de cao tot 1 april 2015. Zij stelt niet te beschikken over schriftelijke toelichtingen en deze ook niet op internet te hebben gevonden. In het tussenarrest is vastgesteld dat werkneemster naast haar vaste periodieke loon in 2004 en vervolgens vanaf 2008 jaarlijks eenmalig bedragen heeft ontvangen. Gedurende de jaren 2009 tot en met 2012 was binnen de organisatie van APG de cao 2009-2011 van toepassing. Voor 2012 was dat op grond van de nawerking van de cao, in afwachting van de totstandkoming van de nieuwe cao 2011-2014, die van kracht is geweest tot 1 april 2014. In de cao 2009-2011 is de salarissystematiek geregeld in de artikelen 32 tot en met 45. Volgens artikel 34 wordt aan een werknemer bij indiensttreding een salaris toegekend in de voor hem geldende salarisschaal. De cao 2009-2011 biedt de werkgever de mogelijkheid om gratificaties te verstrekken. Tussen partijen is in geding welke arbeidsvoorwaarden voor werkneemster golden.
Oordeel
Het hof is van oordeel dat werkneemster niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat binnen de organisatie van APG sprake was van twee verschillende beloningssystemen voor binnen-cao’ers. Het stellen van de vraag wie die targetfunctionarissen zijn, levert geen voldoende gemotiveerde betwisting op van het feit dat zij er zijn. Ook de vragen die werkneemster opwerpt, leveren op zich geen voldoende gemotiveerde betwisting op. De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat APG tijdens de looptijd van de cao 2009-2011 en daarvoor twee verschillende beloningssystemen hanteerde, één voor targetfunctionarissen en één voor overige werknemers. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat voldoende aannemelijk is geworden dat werkneemster geen targetfunctionaris was. Het hof is van oordeel dat werkneemster ook haar stellingname op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Anticiperend op de betwisting door APG en gegeven de uitleg van APG bij conclusie van antwoord en conclusie van dupliek had het voor de hand gelegen dat werkneemster haar stellingname bij memorie van grieven op dit punt zou onderbouwen met bescheiden. Dat heeft werkneemster nagelaten. Het hof is dan ook van oordeel dat werkneemster onvoldoende heeft onderbouwd dat zij gedurende de looptijd van de oude cao als targetfunctionaris kon gelden en als zodanig aanspraak had op een direct aan haar prestatie gerelateerde variabele beloning. De grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat (weliswaar) sprake is van een verschil in effect van de overgangsregeling in de cao 2011-2014 voor de beloning van targetfunctionarissen en medewerkers die een prestatiegratificatie ontvingen, maar dat dat verschil niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of in strijd met de eisen van goedwerkgeverschap faalt alleen al omdat voor beide groepen medewerkers gedurende de looptijd van de cao 2009-2011 een ander beloningssysteem gold. De grief gericht tegen het oordeel dat niet is komen vast te staan dat werkneemster vóór 1 januari 2013 een variabele beloning ontving, faalt eveneens. Het oordeel betreft de uitleg van de overgangsbepaling van de cao. Het hof is van oordeel dat werkneemster onder de oude cao niet in aanmerking kwam voor een variabele beloning als bedoeld in de aangevochten kortingsregeling, zodat APG bevoegd was om de aan werkneemster verstrekte PT in mindering te brengen op de variabele beloning die haar op grond van de cao 2011-2014 toekwam. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.