Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 4 februari 2020
ECLI:NL:RBNNE:2020:555
Feiten
Op 1 april 2008 is werknemer bij Energie Service Friesland B.V. (hierna: ESF) in dienst getreden in de functie van algemeen directeur. Voorts is hij benoemd tot statutair bestuurder van ESF. De aandeelhouders waren voornemens werknemer als statutair directeur te ontslaan. Daartoe heeft de raad van commissarissen een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst gedaan. Op 27 juni 2016 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW gesloten met onder meer een finaal kwijtingsbeding in artikel 17 van deze overeenkomst. Bij brief van 6 december 2018 heeft ESF aan werknemer meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat werknemer zich tijdens zijn dienstverband met ESF schuldig heeft gemaakt aan financiële onregelmatigheden/fraude en dat ESF daar nader onderzoek naar zal verrichten. ESF heeft werknemer te kennen gegeven dat zij de betaling van de beëindigingsvergoeding en de eindafrekening zal opschorten totdat het onderzoek is afgerond. Op 29 maart 2019 heeft ESF conservatoir beslag laten leggen op de bankrekeningen van werknemer. ESF vordert onder meer dat de kantonrechter voor recht verklaart dat werknemer aansprakelijk is voor de schade die ESF heeft geleden en lijdt als gevolg van de in de dagvaarding verweten gedragingen. Werknemer vordert in reconventie onder meer dat de kantonrechter ESF veroordeelt tot betaling van de ontslagvergoeding ter hoogte van € 95.000.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst zo dient te worden uitgelegd, dat partijen bij het afsluiten daarvan de bedoeling hebben gehad om ook alle geschillen met betrekking tot de aansprakelijkheid van werknemer jegens ESF wegens financiële onregelmatigheden te voorkomen of te beëindigen en vorderingen als de onderhavige van ESF onder de finale kwijting te laten vallen. Dat de door werknemer gepleegde financiële onregelmatigheden achteraf bezien wat aard en omvang betreft groter en ernstiger zijn gebleken dan waar ESF bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst rekening mee heeft gehouden, leidt niet tot een ander oordeel. Het kan zo zijn dat ESF destijds niet bekend was met de precieze aard en omvang van de door werknemer gepleegde financiële onregelmatigheden. Maar als ESF dit wel van belang achtte, had het op haar weg gelegen om hier nader onderzoek naar te verrichten of anders expliciet aan de orde te stellen dat zij niet akkoord wilde gaan met finale kwijting ten aanzien van financiële onregelmatigheden die mogelijk in de toekomst nog aan het licht zouden komen. ESF heeft dat niet gedaan, kennelijk omdat zij meer belang hechtte aan het snel tot een regeling komen, en heeft, met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst, zonder enig voorbehoud of enige restrictie finale kwijting verleend. Door deze opstelling en handelswijze van ESF mocht werknemer er redelijkerwijs op vertrouwen dat ESF ermee akkoord was dat de finale kwijting betrekking heeft op elke aanspraak van ESF met betrekking tot door hem eventuele gepleegde financiële onregelmatigheden, waaronder ook aanspraken die ESF bij ondertekening van de vaststellingsovereenkomst mogelijk nog niet bekend waren. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat ESF gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter ziet echter aanleiding om een aantal bedragen in mindering te brengen op de ontslagvergoeding, omdat werknemer de verschuldigdheid daarvan heeft erkend. Dit leidt tot de slotsom dat ESF nog een bedrag van € 91.031,30 bruto aan ontslagvergoeding aan werknemer moet betalen.