Rechtspraak
Feiten
De in Tsjechië wonende werknemer is sinds 16 juni 2004 werkzaam bij werknemer. Zijn functies zijn stuurman en matroos. In januari 2019 heeft hij zich ziek gemeld en op 10 juni 2019 heeft werkgever een loonstop toegepast. Op 2 augustus 2019 heeft het UWV een deskundigenoordeel gegeven, waaruit blijkt dat werknemer zijn eigen werk niet kon verrichten. Daarop heeft werkgever op 5 augustus 2019 het loon over de periode van 10 juni tot en met 4 juli 2019 alsnog betaald. Het loon over de periode van 5 juli tot en met 31 juli 2019 was al op 27 juli 2019 betaald. In de hierop volgende periode is het loon ook steeds betaald, tot 21 december 2019. Werkgever heeft werknemer meermaals verzocht om een bedrijfsarts in Nederland te bezoeken, in het kader van re-integratie. Werknemer heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Op 7 oktober 2019 heeft het UWV een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht, waaruit blijkt dat duidelijkheid vanuit de Tsjechische bedrijfsarts moet volgen om tot een oordeel te kunnen komen. Werkgever heeft hiertoe op 29 oktober 2019 een verzoek gedaan. Op 10 december 2019 heeft het OSZZ uit Tsjechië werkgever bericht dat werknemer arbeidsongeschikt is. Hierna is nog tweemaal een loonstop bij werknemer aangekondigd en toegepast. Werknemer stond in de tussentijd in Tsjechië onder behandeling van een psychiater en is uiteindelijk opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In dit kort geding vordert werknemer betaling van het achterstallige loon.
Oordeel
De vraag die centraal staat, is of werkgever ten onrechte een loonstop heeft toegepast. Tussen partijen staat vast dat werknemer op dit moment arbeidsongeschikt is en op basis daarvan in beginsel recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Werkgever stelt dat werknemer geen recht hierop heeft nu hij zich niet houdt aan de op re-integratie gerichte afspraken, en stelt zich op het standpunt dat hij terecht het loon heeft stopgezet omdat werknemer weigert de bedrijfsarts te zien, hetgeen noodzakelijk is voor re-integratie. Een en ander wordt door werknemer betwist. Hij stelt dat hij op meerdere momenten contact heeft gehad met werkgever en dat hij geen afspraak met de Nederlandse bedrijfsarts kon maken omdat zijn psychiater hem afraadt om naar Nederland te reizen. Onder deze omstandigheden valt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet te verwachten dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat werknemer zich zonder deugdelijke grond onvoldoende aan de re-integratievoorschriften houdt, noch dat hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan zijn re-integratie. De voorzieningenrechter betrekt in dit oordeel ook dat werknemer korte termijn werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Omdat met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat op dit moment ten onrechte een loonstop werd toegepast en werknemer bovendien een zwaarwegend belang heeft bij betaling van het achterstallige loon, wordt de eerste vordering toegewezen. De tweede vordering wordt, rekening houdend met de mogelijkheid dat op enig moment sprake kan zijn van gewijzigde omstandigheden, afgewezen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat hij ervan uitgaat dat werkgever geen nieuwe loonstop toepast zolang de omstandigheden gelijk blijven. Daarnaast worden de vordering tot het overleggen van loonstroken en geheimhouding omtrent de ziekte van werknemer jegens derden, wegens gebrek aan voldoende belang afgewezen.