Naar boven ↑

Rechtspraak

de Stichting/medezeggenschapsraad
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10 januari 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:303
Het bevoegd gezag van een school had een wijziging van het beleid, gecommuniceerd per e-mail, aan de medezeggenschapsraad moeten voorleggen voor advies. De Ondernemingskamer verwerpt het beroep tegen de uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms.

Feiten

Stichting Vechtdal college (hierna: de Stichting) vormt het bevoegd gezag van het Vechtdal College, een school voor voortgezet onderwijs met drie locaties. Op 21 maart 2013 heeft de Stichting de medezeggenschapsraad van het Vechtdal college (hierna: de MR) gevraagd om advies en instemming ter zake van het voorgenomen besluit “Versterking van het Vechtdal College door samenwerking met de Stichtingen van de Landstede-groep”, waarbij de Stichting onderdeel zou worden van de Stichting Bestuur Landstede Groep (hierna: Landstede Groep), waartoe meerdere onderwijsstichtingen behoren die elk het bevoegd gezag vormen voor één of meer scholen. De MR heeft positief geadviseerd over en ingestemd met het voorgenomen besluit tot samenwerking. Sindsdien valt het bestuur van en het toezicht op het Vechtdal College onder de verantwoordelijkheid van het college van bestuur van de Landstede Groep, dat een personele unie vormt met het college van bestuur van de Stichting. De aansturing van de drie locaties van het Vechtdal College valt onder de verantwoordelijkheid van de op die locaties aangestelde directeuren, die samen het Directieteam vormen. Op 20 juli 2017 heeft de bestuurssecretaris van het college van bestuur (hierna: CvB) van de Stichting aan een lid van het Directieteam in een e-mail een terugkoppeling geschreven uit het CvB-overleg ten aanzien van de integratieopdracht aan de projectdirecteur bedrijfsvoering Vechtdal College. In september 2017 is de MR om advies gevraagd ter zake van het voorgenomen nieuwe functieprofiel voor een directeur voortgezet onderwijs van het Vechtdal College, waarin is opgenomen dat – anders dan voorheen – niet de directeur van het Vechtdal College, maar het directieberaad OV, het overlegorgaan van alle directeuren van de Landstede Groep, samen met het college van bestuur van de Stichting beslist over de van de Landstede Groep af te nemen diensten. De MR heeft op 31 oktober 2017 een verzoekschrift ingediend bij de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms (hierna: de commissie) waarin – kort gezegd – wordt verzocht te bepalen dat de Stichting de uitvoering van het besluit tot verdere integratie van het Vechtdal College in de Landstede Groep dient te staken, de daartoe strekkende opdracht aan de directeur bedrijfsvoering van het Vechtdal College dient in te trekken en te bepalen dat de Stichting bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. De commissie heeft op 30 mei 2019 geoordeeld dat het besluit van 20 juli 2017 met betrekking tot de wijziging van het beleid in de duurzame samenwerking van het Vechtdal College met de Landstede Groep niet in stand kan blijven en de Stichting de verplichting opgelegd geen handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit. De Stichting verzoekt de Ondernemingskamer in deze procedure de uitspraak van de commissie te vernietigen en te bepalen dat met de e-mail van 20 juli 2017 geen sprake is geweest van besluitvorming waarover de MR krachtens de Wms een adviesrecht heeft.

Oordeel

De Ondernemingskamer is met de commissie van oordeel dat uit de hiervoor genoemde gang van zaken blijkt dat de Stichting voorafgaand aan het e-mailbericht van 20 juli 2017 het besluit had genomen dat de wijze waarop de in 2013 overeengekomen samenwerking met de Landstede Groep was vormgegeven, niet zou worden voorgezet. De Ondernemingskamer volgt de Stichting niet in haar betoog dat slechts sprake is geweest van een min of meer vrijblijvende opdracht om de mogelijkheden van een toekomstige verdere integratie te verkennen; dat voorafgaand aan het verstrekken van die opdracht geen besluitvorming omtrent de daarbij te hanteren uitgangspunten zou hebben plaatsgevonden is, mede gelet op de tekst van opdracht, niet aannemelijk. De Ondernemingskamer wordt in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat, zoals de MR onbetwist heeft aangevoerd, de (voorlopige) begroting voor 2018 voorziet in een forse toename van de afdracht van het Vechtdal College aan de Landstede Groep en door het feit dat het in september 2017 voorgestelde functieprofiel voor de directeur voortgezet onderwijs voorziet in een wijziging van de beslissingsbevoegdheid dienaangaande. Anders dan de Stichting meent, heeft de commissie niet geoordeeld dat het e-mailbericht van de bestuurssecretaris van 20 juli 2017 zélf moet worden aangemerkt als een besluit van de Stichting. De commissie heeft slechts vastgesteld dat uit de in dat e-mailbericht geformuleerde uitgangspunten voor het te verrichten onderzoek naar een verdere integratie moet worden afgeleid dat de Stichting een daartoe strekkend besluit had genomen. De Ondernemingskamer is verder met de commissie van oordeel dat dit besluit zodanig afwijkt van het tot dan toe – in aansluiting op de in de overeenkomst van 2013 neergelegde uitgangspunten – gevoerde beleid, dat het moet worden aangemerkt als een besluit tot een belangrijke wijziging van het beleid ter zake van een duurzame samenwerking met een andere instelling. Dit betekent dat de Stichting op grond van het bepaalde in het medezeggenschapsreglement, de MR vooraf in de gelegenheid had moeten stellen daarover advies uit te brengen en dat zij dit ten onrechte niet heeft gedaan. De slotsom is dat het beroep tegen de uitspraak van de commissie wordt verworpen.