Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 3 maart 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:269
De termijn uit artikel 7:663 BW, waarin is bepaald dat een werkgever na een overgang van onderneming nog een jaar hoofdelijk verbonden is voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, is een verval- en geen verjaringstermijn.

Feiten

PZW is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet Bpf. Curadomi was een (verplicht) bij PZW aangesloten organisatie. Werknemer heeft vanaf 2008 op interimbasis managementactiviteiten verricht voor Curadomi. Vanaf 17 juli 2008 was werknemer statutair bestuurder. Per brief d.d. 15 september 2008 heeft werknemer aan PZW bericht dat Curadomi niet in staat is de pensioenpremie tijdig te voldoen en gevraagd om een betalingsregeling. De premie die niet tijdig kon worden voldaan betrof een (groot) deel van een factuur ten bedrage van € 701.305,42. Er zijn in 2008 een aantal betalingen verricht. Eind 2008 is nog een bedrag van € 159.323,07 in rekening gebracht. Op 20 januari 2009 is een overeenkomst gesloten tussen Curadomi en Stichting Curadomi die met terugwerkende kracht in werking is getreden. Door de overeenkomst zijn de activa van Curadomi verkocht en overgedragen aan Stichting Curadomi. Er was sprake van een overgang van onderneming in de zin van de wet. De overeenkomst is door werknemer ondertekend als vertegenwoordiger van beide organisaties. Op 28 januari 2009 heeft werknemer namens Curadomi een melding voor betalingsproblemen ingevuld, waarin is aangegeven dat er loonheffingen van de maand december 2008 niet betaald kunnen worden. Op 30 maart 2009 en daarna heeft PZW facturen gestuurd aan Curadomi. Vanaf 26 mei 2009 heeft werknemer met PZW gecorrespondeerd over een ten behoeve van Curadomi te sluiten crediteurenakkoord, maar dat is niet tot stand gekomen. Bij brief van 3 november 2010 heeft PZW medegedeeld dat op dat moment de nog resterende schuld van Curadomi aan PZW € 673.529,92 bedroeg en daarbij medegedeeld dat werknemer als bestuurder in persoon voor deze schuld aansprakelijk is. Met ingang van 31 december 2010 is Curadomi ontbonden. PZW heeft betaling gevorderd. Werknemer is veroordeeld tot betaling van (een substantieel deel) van het bedrag. Werknemer komt in hoger beroep.

Oordeel

Het hof overweegt dat Curadomi een achterstand had in premiebetaling. PZW stelt dat werknemer op grond van artikel 23 Wet Bpf als bestuurder van Curadomi hoofdelijk aansprakelijk is voor deze achterstand. De verplichting tot premiebetaling vindt haar grond in de verplichte aansluiting van PZW. Door de overgang van onderneming is de verplichting om de premiestand in te lopen overgegaan op Stichting Curadomi. Curadomi was nog gedurende één jaar na de overgang naast Stichting Curadomi hoofdelijk verbonden voor de nakoming van deze verplichting. Het hof oordeelt dat deze termijn een vervaltermijn is. Nu er geen daad van rechtsvervolging heeft plaatsgevonden binnen een jaar, is het recht om Curadomi aansprakelijk te houden voor de premieachterstand vervallen. Voor zover PZW beoogt te stellen dat Curadomi aansprakelijk is voor de toename van de premieachterstand na de overgang van onderneming is dat onvoldoende onderbouwd. De aansprakelijkheid van de bestuurder is afhankelijk van het bestaan van de aansprakelijkheid van “het lichaam” in de zin van artikel 23 lid 1 Wet Bpf. Nu de aansprakelijkheid van Curadomi is vervallen is hiermee ook de aansprakelijkheid van werknemer vervallen. Verder bestond er voor werknemer geen verplichting om een (nadere) melding van betalingsonmacht te doen, nu PZW al eind 2008 moet hebben geweten dat Curadomi een ernstig betalingsprobleem had. De grieven slagen en de vorderingen worden alsnog afgewezen.