Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten/werkgeefster c.s.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 april 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:3663
Bestuurder van failliete uitzendonderneming is aansprakelijk voor schade van voormalig werknemers als gevolg van niet-naleving uitzendcao’s en wordt veroordeeld tot betaling van ruim € 130.000 (materiële benadeling en aanvullende schadevergoeding).

Feiten

Werkgeefster dreef een onderneming die werknemers ter beschikking stelde aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten. Op de onderneming waren de cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: cao SFU) van toepassing. Beide cao’s waren in de periode waarover het in deze procedure gaat algemeen verbindend verklaard. Naar aanleiding van een onderzoek door een door SNCU ingeschakeld onderzoeksbureau is geconcludeerd dat de cao voor Uitzendkrachten niet voldoende werd nageleefd. Zo werd aan (oud-)werknemers een te laag uurloon betaald, werden niet alle gewerkte uren verloond en werd de overwerktoeslag niet vergoed. De heer X (hierna: de bestuurder) was ten tijde van het onderzoek en daarna enig bestuurder van werkgeefster. Werkgeefster is op 1 oktober 2019 failliet verklaard. SNCU vordert werkgeefster en de bestuurder hoofdelijk te veroordelen tot naleving van de cao voor Uitzendkrachten en de cao SFU en partijen hoofdelijk te veroordelen de materiële benadeling van € 65.514,15 aan de (ex-)werknemers te voldoen, alsmede partijen hoofdelijk te veroordelen om aan de SNCU te voldoen een bedrag ter hoogte van het niet binnen vier weken nabetaalde deel van de vastgestelde materiële benadeling van € 65.514,15 ten titel van aanvullende schadevergoeding.

Oordeel

Gelet op artikel 29 Fw is de procedure ten aanzien van werkgeefster van rechtswege geschorst. SNCU heeft de vorderingen ingediend ter verificatie bij de curator, die hen op de lijst van voorlopig erkende vorderingen heeft geplaatst. Ten aanzien van de bestuurder overweegt de kantonrechter dat ook los van het faillissement van werkgeefster sprake kan zijn van bestuurdersaansprakelijkheid. De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak inderdaad sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid en overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat werkgeefster de cao voor Uitzendkrachten onvoldoende heeft nageleefd. De bestuurder heeft aangevoerd dat hij onkundig was van het feit dat de accountant de verloning niet conform de cao uitvoerde. Eventuele fouten van de accountant doen echter niet af aan de verplichting van werkgeefster om zich aan de algemeen verbindend verklaarde cao te houden en als er afwijkingen worden geconstateerd, deze te herstellen. Voor de beoordeling van deze zaak is van belang dat de bestuurder vanaf begin 2016 wist dat SNCU een onderzoek was gestart dat wellicht financiële gevolgen voor de onderneming zou hebben. Zeker nadat het benadelingsbedrag definitief werd vastgesteld in november van dat jaar was de bestuurder van de verplichting tot nabetaling aan de (ex-)werknemers op de hoogte en ook van de hoogte van het te betalen bedrag. Op 2 december 2016 verklaarde de bestuurder namens werkgeefster dat zij de geconstateerde afwijkingen zou herstellen. Daarbij werd geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van het na te betalen bedrag. In de jaarrekening over 2016 werd de schuld aan de (ex-)werknemers als reservering opgenomen en bij de toelichting staat te lezen dat de vennootschap van plan was de schuld in 2017 in termijnen te voldoen. Toch is tot aan de datum van het faillissement in 2019 slechts € 5.551,85 nabetaald. Volgens de bestuurder is niet meer betaald wegens betalingsonmacht bij werkgeefster, maar dit is niet aannemelijk gemaakt. Uit de bij dagvaarding overgelegde jaarrekening van werkgeefster over 2016 blijkt dat de omzet ten opzichte van 2015 fors was gestegen (met 35%) en uit het door SNCU overgelegde eerste faillissementsverslag van de curator van werkgeefster van 24 oktober 2019 valt af te leiden dat de omzet in 2018 weer veel hoger was dan in 2016, zodat de vraag rijst waarom geen winst gemaakt werd en schulden als de onderhavige onbetaald bleven. Ook is onduidelijk waarom de bestuurder in 2017 en 2018 heeft nagelaten om middelen vrij te maken, desnoods door middel van het sluiten van een lening, om zijn (ex-)werknemers na te betalen. Niet is gesteld dat dit is geprobeerd en niet aannemelijk is gemaakt dat deze inspanningen tot niets zouden hebben geleid. Geconcludeerd wordt daarom dat de bestuurder, als bestuurder van werkgeefster, een ernstig verwijt treft, omdat hij – terwijl de vennootschap operationeel was en goede omzetten draaide – blijkbaar prioriteit gaf aan andere schuldeisers en de (ex-)werknemers niet conform zijn toezegging heeft nabetaald. Dat staat los van de vraag of wellicht uit het faillissement van werkgeefster nog gelden komen. Deze schuld had al lang moeten zijn voldaan. Voor de hoogte van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van de indicatieve schadelast zoals het onderzoeksbureau die heeft berekend. Gelet op het faillissement van werkgeefster kan de gevorderde naleving van de cao’s niet meer worden toegewezen. De overige vorderingen worden wel toegewezen.