Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 juli 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:2166
Feiten
Werknemer heeft op 26 juni 2005 tijdens zijn werkzaamheden een smeltspat in zijn linkeroog gekregen. Hij heeft na het ongeval visus- en hoofdpijnklachten. Werknemer vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht inhoudende dat werkgever volledig aansprakelijk is voor het arbeidsongeval, alsmede schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het door werknemer aan de orde gestelde letsel aan of van het gezichtsvermogen en zijn hoofdpijnklachten niet medisch aantoonbaar zijn of kunnen zijn veroorzaakt door het hem overkomen ongeval. Op grond daarvan heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werkgever volledig aansprakelijk is voor het bedoelde bedrijfsongeval en de overige vorderingen afgewezen. Tegen dit vonnis is werknemer in hoger beroep opgekomen en in eerste instantie heeft het hof in een tussenarrest twee deskundigen benoemd en hen de IWMD-vragen voorgelegd.
Oordeel
Het hof volgt de deskundigen in hun oordeel dat er geen medisch causaal verband tussen de hoofdpijnklachten en het bedrijfsongeval kan worden vastgesteld. Uit de deskundigenrapporten van de oogarts en de neuroloog volgt dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat er als gevolg van het ongeval oogzenuwschade bij werknemer is ontstaan. Als werknemer meent dat wel schade aan zijn oogzenuw is ontstaan, dan had het op zijn weg gelegen om deze stelling eerst nader te onderbouwen en de verwijzing naar een website volstaat in de omstandigheden van dit geval niet. Het feit dat voormeld medisch causaal verband niet bestaat, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat ook het juridisch causaal verband in rechte niet kan worden vastgesteld. Werknemer doet een beroep op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Het hof is echter van oordeel dat deze omkeringsregel niet kan worden toegepast. In deze zaak heeft werkgever zijn zorgplicht geschonden door werknemer onvoldoende te beschermen tegen uit de machines komende smeltspatten die een werknemer kunnen raken en als gevolg van deze schending heeft werknemer een smeltspat in zijn oog gekregen. Oogletsel is dus het risico waartegen de overtreden norm bescherming zou moeten bieden en het is dat risico dat zich heeft verwezenlijkt. Niet aannemelijk is dat de hoofdpijnklachten voortvloeien uit het verwezenlijken van het risico dat werkgever heeft geschapen door zijn werknemers onvoldoende bescherming van de ogen te bieden. Het hof volgt niet de stelling van werknemer dat er voldoende causaal verband bestaat tussen het bedrijfsongeval en de hoofdpijnklachten omdat hij deze klachten voorafgaand aan het ongeval nooit heeft gehad. Daarbij betrekt het hof het feit dat de ingeschakelde medisch deskundigen geen verband kunnen leggen tussen het oogletsel en deze klachten. Nu het condicio-sine-qua-nonverband in rechte niet komt vast te staan, is van een “zodanig verband” als bedoeld in artikel 6:98 BW geen sprake. Het hof komt evenmin toe aan het vaststellen van enige proportionele aansprakelijkheid van werkgever voor de schade als gevolg van de hoofdpijnklachten. Naar het oordeel van het hof bevinden zich in deze zaak geen aanknopingspunten om te kunnen onderbouwen en oordelen dat er een kans bestaat, en hoe de grootte van die kans dan is, dat het ongeval de hoofdpijnklachten heeft veroorzaakt. Op grond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat de hoofdpijnklachten een gevolg zijn van het bedrijfsongeval. In zoverre dient het vonnis van de kantonrechter te worden bekrachtigd. Uitgangspunt is nu dat werknemer als gevolg van een bedrijfsongeval op 26 juni 2005 blijvende beperkingen heeft opgelopen en dat dit letsel heeft geleid tot verlies van zicht in één oog. Dit gegeven is voldoende om de gevorderde verwijzing naar de schadestaat toe te wijzen. Het is niet mogelijk om op basis van hetgeen partijen hebben gesteld in de onderhavige procedure de schade vast te stellen.