Naar boven ↑

Rechtspraak

de publiekrechtelijke rechtspersoon het Bureau Financieel Toezicht/werknemer
Rechtbank Gelderland (Locatie Zutphen), 4 november 2020
ECLI:NL:RBGEL:2020:5980
Tussen partijen is een verschil van inzicht ontstaan over de door werknemer uit te voeren werkzaamheden. Alles in aanmerking nemende is er grond voor de verzochte ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.

Feiten

Werknemer is sinds 1 juni 2004 als jurist in dienst van het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Op 1 september 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om te onderhandelen over de door werknemer ervaren knelpunten. Op 29 maart 2018 heeft werknemer een knelpuntenlijst aan het BFT overhandigd. Werknemer heeft in de periode van 25 april 2018 tot 1 juni 2018 het werk neergelegd om te bekijken of dit een positief effect had op zijn herstel. De bedrijfsarts heeft op 27 juni 2018 aangegeven dat er voldoende basis is om verder te kunnen, maar dat een aandachtspunt de verhouding tussen dossier- en overige werkzaamheden is. Tussen partijen is daarover gecorrespondeerd. Het herstel van werknemer is vervolgens gestagneerd en in september 2018 is hij weer volledig uitgevallen. De arbeidsdeskundige adviseert een tweedespoorre-integratie en, parallel daaraan, een gesprek tussen werkgever en werknemer over de ervaren knelpunten en de visie op het werk en de organisatie daarvan. Tussen partijen is nog gesproken over de werkzaamheden in het kader van de re-integratie van werknemer en over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar er is geen overeenstemming bereikt. BFT verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.

Oordeel

De kern van het geschil wordt gevormd door een verschil van inzicht over de door werknemer uit te voeren werkzaamheden. Als gevolg van de uitbreiding van de taken van de organisatie is in de loop der jaren het werk van een jurist bij het BFT onmiskenbaar en onontkoombaar gewijzigd. Aan het BFT komt een instructierecht toe om te bepalen op welke wijze werknemer in zijn functie wordt ingezet. Het instructierecht betreft geen (eenzijdige) wijziging van arbeidsvoorwaarden, maar een door de werkgever uit het oogpunt van goede bedrijfsvoering gegeven instructie over de te verrichten werkzaamheden. Daarbij dient de werkgever rekening te houden met het geheel van de organisatie en met de afspraken met en rechtszekerheid van individuele werknemers. Een zorgvuldige afweging van belangen is daarbij aan de orde. Niet blijkt of en, zo ja, hoe het BFT een afweging heeft gemaakt over de samenstelling van de aan werknemer na 2014 op te dragen werkzaamheden en of er daarbij rekening mee is gehouden dat het wegvallen/verminderen van bepaalde onderdelen voor werknemer een vermindering betekende van zijn arbeidsvreugde en welbevinden. Het lijkt erop dat sprake is geweest van een geleidelijke, onbewuste verandering, mede ingegeven door een toename van het aantal (ingewikkelde) procedures. Ook volgt uit de stukken dat de discussie tussen het BFT en werknemer met name is opgelaaid nadat werknemer de door hem gewenste functie van hoofd Juridische Zaken niet heeft gekregen. De meer beleidsmatige en dossieroverstijgende werkzaamheden zijn kennelijk rond die tijd binnen de functie van werknemer verminderd, zonder dat duidelijk door het BFT is aangegeven dat en waarom in de functie van werknemer een (accent)verschuiving plaatsvond naar het meer dossiergerelateerde werk. Het had op de weg van het BFT gelegen om, in het kader van de instructie, een duidelijker afweging te maken en de uitkomst daarvan mee te delen. Het is aan het BFT toe te rekenen dat het niet onderkend heeft dat de situatie en het gebrek aan transparante communicatie door werknemer als ziekmakend ervaren werd. Ook ten aanzien van de nevenwerkzaamheden hebben partijen in elk geval sinds 2017 met grote regelmaat discussies gevoerd over de aard en omvang daarvan. Het BFT kan er in worden gevolgd dat geen vruchtbare samenwerking meer mogelijk was. De verzochte ontbinding wordt toegewezen. Voor een billijke vergoeding bestaat geen grond.