Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 juli 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:2085
Werkgever ontkent toestemming voor het opnemen van vakantie door werknemer. Werknemer heeft echter tijdig zijn vakantie doorgegeven aan zijn leidinggevende en niet is gebleken dat werkgever of leidinggevende bezwaar hadden tegen zijn vakantie. De loonvordering is derhalve toewijsbaar.

Feiten

Werknemer is op 13 mei 2010 als keukenhulp in dienst getreden van het restaurant van werkgever. Werknemer verrichtte tot november 2016 gedurende gemiddeld 84,5 uren per maand werkzaamheden. Werkgever heeft werknemer eind oktober 2016 schriftelijk een beëindigingsvoorstel gedaan, inhoudende onder meer dat hij een transitievergoeding van € 2.555 bruto zou ontvangen. Bij e-mail van 3 november 2016 heeft werknemer dit voorstel afgewezen en zich beschikbaar voor het verrichten van arbeid verklaard, alsmede aangegeven dat hij aanspraak maakte op doorbetaling van loon. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de loonvordering van werknemer toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt werkgever in hoger beroep op.

Oordeel

Werkgever meent dat werknemer zonder toestemming op vakantie is gegaan. Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is van werkweigering door werknemer. Werknemer heeft onweersproken gesteld dat hij feitelijk onder leiding en toezicht van zijn leidinggevende stond. Eveneens staat vast dat werknemer de leidinggevende op de hoogte had gesteld van zijn vakantieplannen en dat deze leidinggevende daartegen geen bezwaar maakte. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer in de gegeven omstandigheden dan ook mogen begrijpen dat hij met toestemming van zijn werkgever gedurende drie weken met vakantie kon gaan, althans dat daartegen geen bezwaar was van de zijde van werkgever. Werkgever heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit valt op te maken dat hij bezwaar had tegen de vakantie van werknemer. Ingevolge artikel 7:638 lid 2 BW is bij het opnemen van vakantie uitgangspunt dat deze door de werkgever wordt vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. Als onvoldoende weersproken staat vast dat werknemer zijn vakantie tijdig had doorgegeven aan zijn leidinggevende en dat niet is gebleken dat werkgever bezwaar heeft gemaakt tegen die aangekondigde vakantie.