Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 2 februari 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:106
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2017 in dienst getreden bij de Ambassade van de Federale Republiek van Brazilië in Den Haag (hierna: de Ambassade). In de loop van 2019 heeft werknemer een aantal schriftelijke waarschuwingen ontvangen: voor het onbemand achterlaten van de lobby van het ambassadegebouw, voor het achterlaten van sleutels in een buitendeur van dat gebouw en voor onaanvaardbaar gedrag (schreeuwen) jegens een voorbijganger vlakbij het ambassadegebouw. Verder heeft de Ambassade twee boetes gekregen voor snelheidsovertredingen die werknemer heeft begaan, namelijk een boete voor vier kilometer per uur te hard rijden en een boete voor veertien kilometer per uur te hard rijden. Op 17 december 2019 heeft werknemer wederom een schriftelijke waarschuwing gekregen, ditmaal voor vier incidenten. Op 4 december 2019 heeft hij schade aan een auto van de Ambassade veroorzaakt. Op 10 december 2019 heeft hij aan een andere auto van de Ambassade schade veroorzaakt bij het manoeuvreren van de auto door een smalle straat. Op 12 december 2019 heeft werknemer de ambassadrice naar een verkeerd adres gebracht en op 13 december 2019 heeft hij zijn sleutel in het ambassadegebouw laten liggen. Op 18 december 2019 heeft de Ambassade een gesprek gevoerd met werknemer. Diezelfde dag heeft werknemer een brief ontvangen waarin staat dat hij op non actief is gesteld en dat een ontslagprocedure aanhangig zal worden gemaakt. De Ambassade verzoekt ontbinding primair op grond van verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. De Ambassade komt op tegen de beschikking.
Oordeel
Verwijtbaar handelen
Het hof is van oordeel dat van verwijtbaar handelen geen sprake is, ook niet indien alle verweten gedragingen gezamenlijk worden genomen. De stellingen van de Ambassade zijn bovendien niet met (nieuwe) voorbeelden onderbouwd.
Disfunctioneren
Naar het oordeel van het hof geldt ook hier dat de Ambassade onvoldoende concreet heeft toegelicht waar, wanneer en door wie werknemer is aangesproken op zijn functioneren en welke afspraken er met hem zijn gemaakt om zijn functioneren te verbeteren. Het had op de weg van de Ambassade gelegen om aannemelijk te maken dat werknemer voldoende doordrongen was van het belang dat hij zijn functioneren zou verbeteren. Als gezegd, heeft de Ambassade onvoldoende concreet onderbouwd dat zij dat – voorafgaand aan de waarschuwingsbrief van 17 december 2019 – heeft gedaan.
Verstoorde arbeidsverhouding
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het voorstelbaar is dat de incidenten in enige mate tot een verlies van vertrouwen hebben geleid, maar dat maakt nog niet dat gesproken kan worden van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de Ambassade in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren, zelfs niet als daarbij wordt betrokken dat de Ambassade redelijkerwijs de lat hoog mag leggen als het gaat om zorgvuldig gedrag van haar werknemers.
Andere omstandigheden
De omstandigheid dat de ambassade het vertrouwen in werknemer is verloren en van mening is dat de arbeidsverhouding is verstoord, is in het onderhavige geval onvoldoende voor een succesvol beroep op de h-grond. Daarbij acht het hof van belang dat werknemer’s omstreden gedragingen slechts zeer indirect van invloed kunnen zijn geweest op de (diplomatieke) status van de Ambassade en dat de positie van werknemer in de organisatie van de ambassade niet van een zo bijzondere aard is dat het ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond gerechtvaardigd is omdat volgens de Ambassade sprake is van een gebrek aan vertrouwen en/of een verstoorde arbeidsovereenkomst.
Cumulatie van gronden
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van omstandigheden die een bijna voldragen d-, e-, g- of h-grond opleveren en die tezamen meebrengen dat van de Ambassade niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.