Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Novon Schoonmaak Gebouwen B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 1 april 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:3137
Aanbiedplicht in cao kan tot kwalificatie ‘overgang onderneming’ leiden. Berekening transitievergoeding in verband met objectwisselingen.

Feiten

Werkneemster is op 10 mei 2007 als schoonmaakster in dienst getreden bij schoonmaakbedrijf Novon Schoonmaak Gebouwen B.V. (hierna: Novon). Werkneemster is per die datum tewerkgesteld op het object Artez. In december 2008 heeft het schoonmaakbedrijf ISS als gevolg van een heraanbesteding het object Artez verworven. Werkneemster heeft aansluitend op grond van een met ISS gesloten arbeidsovereenkomst haar werkzaamheden op het object Artez voortgezet. Op 1 februari 2014 is het object Artez als gevolg van een nieuwe heraanbesteding wederom aan Novon gegund. Werkneemster heeft toen haar werkzaamheden op het object Artez voortgezet op grond van een met Novon gesloten arbeidsovereenkomst. Op 7 november 2019 is de arbeidsovereenkomst met werkneemster vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigd. In eerste aanleg was de hoogte van de transitievergoeding, vanwege de duur van het dienstverband, in geschil. De kantonrechter heeft toen geoordeeld dat ISS in 2008 en Novon in 2014 kwalificeerden als ‘opvolgend werkgever’, alsmede dat bij project Artez sprake was van overgang van onderneming. Voorafgaand aan 2007 was echter geen sprake van een overgang van onderneming tussen ISS en Novon. Tegen dit oordeel heeft werkneemster hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Het hof begint met de stelling van werkneemster dat bij de contractwisselingen steeds sprake is geweest van een overgang van onderneming. Het hof overweegt dat Novon in 2008 de overdragende partij was. Zij wist dus wie er op het object Artez voor haar werkzaam waren en wie bij ISS in dienst kwamen. Novon moet bij het verwerven van de opdracht wel een redelijk beeld hebben gehad van de hoeveelheid personeel (en het aantal arbeidsuren) dat voor de uitvoering van de opdracht van Artez nodig was. Dat de 21 personen op de aanbiedingslijst geen wezenlijk deel daarvan vormden, heeft zij niet gesteld en aannemelijk gemaakt. Ook hun deskundigheid heeft Novon niet betwist. Het gaat hier niet om gespecialiseerd schoonmaakwerk, maar om basisschoonmaakwerk. En desgevraagd heeft Novon ter zitting niet kunnen aangeven welke, voor dit geval relevante, factoren van de ‘Spijkerscriteria’ eraan in de weg staan de personeelsovergangen in 2008 en 2014 te kwalificeren als overgang van onderneming. Daarom gaat het hof ervan uit dat werkneemster zowel in 2008 als in 2014 krachtens overgang van onderneming in dienst is gekomen van het opvolgende schoonmaakbedrijf. En daarmee staat vast dat haar anciënniteit voor de berekening van de transitievergoeding in ieder geval begint op 10 mei 2007. Voorts stelt werkneemster zich op het standpunt dat zij in 2014, bij de overgang van onderneming van ISS naar Novon, de anciënniteit ‘erfde’ die zij bij ISS op een ander schoonmaakobject had opgebouwd vanaf 26 augustus 1993. Het hof constateert dat werkneemster geen verifieerbare informatie heeft gegeven over de periode van juni 2007 tot 1 december 2008. Daarmee is niet gebleken van een doorlopend dienstverband bij ISS vanaf 1993 dat overliep in de arbeidsovereenkomst met ISS per 1 december 2008 als gevolg van de contractwisseling bij Artez. Het hof merkt daarbij nog op dat duidelijk is dat ISS zich bij het opgeven van de dienstjaren van bij Artez ingezet personeel begin 2014 niet heeft beperkt tot de dienstjaren op alleen dit schoonmaakobject. De conclusie moet daarom zijn dat er op grond van overgang van onderneming in 2014 geen reden is voor het meetellen van dienstjaren bij ISS voorafgaand aan het jaar 2008. Het hof komt tot het oordeel dat werkneemster weliswaar terecht heeft aangevoerd dat de kantonrechter nog had moeten beoordelen of haar vóór 1 december 2008 liggende dienstjaren bij ISS meetelden op grond van de overgang van onderneming in 2014, maar toetsing in hoger beroep leidt uiteindelijk niet tot een ander oordeel over het startmoment voor berekening van de transitievergoeding.