Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 4 mei 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:1783
Feiten
Werknemer is van 2 januari 2017 tot 1 februari 2020 in dienst geweest bij werkgeefster in de functie van loodgieter, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst op 31 december 2019 opgezegd en heeft daarbij een te korte opzegtermijn gehanteerd. Vanaf 1 februari 2020 heeft werknemer niet meer voor werkgeefster gewerkt. Blijkens de eindafrekening heeft werkgeefster 56 vakantie-uren, omgerekend zeven dagen, en het vakantiegeld aan werknemer uitbetaald. Werknemer vordert vergoeding van de overige tijdens het dienstverband opgebouwde, niet genoten vakantiedagen, vergoeding voor gewerkte overuren en de medische kosten die hij heeft gemaakt naar aanleiding van een bedrijfsongeval in november 2019. Werkgeefster vordert in reconventie onder meer voorwaardelijk werknemer te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en het te veel betaalde salaris bij de eindafrekening.
Oordeel
Vakantiedagen
De kantonrechter oordeelt dat werknemer nog recht heeft op uitbetaling van 25 vakantiedagen. Het beroep van werkgeefster op de vervaltermijn van zes maanden voor de in een kalenderjaar opgebouwde wettelijke vakantiedagen op grond van artikel 7:640a BW, wordt niet gehonoreerd. Werkgeefster is immers niet eerder uitgegaan van een vervaltermijn voor wettelijke vakantiedagen en stond in de praktijk toe dat verlofuren werden meegenomen naar het nieuwe jaar, zonder te verlangen dat die binnen zes maanden moesten zijn opgenomen. Vergelijking van de overzichten van vakantieopname van werkgeefster en werknemer laat zien dat partijen slechts een zeer gering verschil hebben in de opname van vakantiedagen. Het had op de weg van werkgeefster gelegen om voor dit beperkte verschil haar standpunt te onderbouwen met de stukken waarop zij zegt zich te baseren, bijvoorbeeld door het overleggen van de weekstaten met de verlofaanvragen. Dit is niet gebeurd, zodat de kantonrechter haar verweer op dit punt (dat er één dag meer in december 2019 is opgenomen) als onvoldoende onderbouwd verwerpt. Werkgeefster stelt verder dat overeenstemming was bereikt over het aantal niet-genoten vakantiedagen en de uitbetaling van de helft daarvan, zeven dagen, in ruil voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn door werknemer. Volgens werkgeefster heeft werknemer daarmee afstand gedaan van zijn aanspraak op uitbetaling van de overige niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter oordeelt dat tussen partijen niet in geschil is dat werknemer een te korte opzegtermijn heeft gehanteerd. Uit de toelichting van partijen en de overgelegde stukken kan echter geen andere conclusie volgen dan dat beide partijen dit onder ogen hebben gezien en dit hebben geaccepteerd. De kantonrechter volgt werkgeefster daarom niet in haar stelling dat er een regeling tussen partijen is die in de weg staat aan toewijzing van de gevorderde uitbetaling van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen. Dit betekent dat werknemer recht heeft op uitbetaling van 25 vakantiedagen.
Overuren
De kantonrechter is van oordeel dat werknemer onvoldoende heeft onderbouwd dat hij opdracht heeft gekregen voor overwerk of dat werkgeefster hiermee duidelijk heeft ingestemd, mede gelet op het feit dat hij zelf heeft gemeld dat een deel van de gewerkte uren in het weekend of na werktijd zijn verricht ter compensatie van de uren die hij niet werkte voor het halen en brengen van de kinderen. De gevorderde betaling voor overuren is daarom niet toewijsbaar.
Medische kosten
Voor wat betreft de medische kosten oordeelt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat werknemer meer kosten heeft gemaakt dan de hoogte van het eigen risico van € 385. De gevorderde medische kosten voor zover hoger dan € 385 zullen daarom vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing, worden afgewezen.
In reconventie: gefixeerde schadevergoeding
Het onderdeel betreffende de gefixeerde schadevergoeding moet per verzoekschrift worden ingesteld. De kantonrechter oordeelt hier heden over in een aparte beschikking (zaaknummer 9169829 UE VERZ 21-127 MJS/1546).