Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 1 juli 2021
ECLI:NL:RBZWB:2021:3853
Feiten
MMT is onderdeel van de MME Group. Het concern richt zich o.a. op materiaalonderzoek en corrosiebestrijding in onder andere de scheepsvaart en de bruggenbouw. Op 1 december 2008 is werknemer voor bepaalde tijd in dienst getreden bij MMT in de functie van technisch inspecteur/NDO-onderzoeker. Hij heeft zich binnen MMT gespecialiseerd in radiografisch onderzoek. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Op 17 maart 2021 heeft werknemer aan MMT gevraagd te worden ontheven uit zijn concurrentiebeding bij MMT. Werknemer heeft op het verzoek van MMT daaropvolgend medegedeeld bij Vinçotte in dienst te willen treden. MMT heeft aansluitend daarop werknemer en Vinçotte bericht dat zij werknemer houdt aan zijn concurrentiebeding. Bij brief van 23 maart 2021 heeft MMT aangeboden het concurrentiebeding te beperken tot Mistras Group, Applus en Vinçotte. Op een later moment heeft zij aangegeven Applus te laten vallen. Op 30 maart 2021 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst bij MMT opgezegd per 30 april 2021. Op 1 mei 2021 is werknemer in dienst getreden bij Vinçotte. MMT stelt dat werknemer met zijn indiensttreding bij Vinçotte het tussen partijen gesloten concurrentiebeding overtreedt.
Oordeel
Tussen partijen is in geschil of de per 1 januari 2015 en 1 juli 2015 geïntroduceerde wetteksten van artikel 7:653 BW invloed hebben op de rechtsgeldigheid, dan wel houdbaarheid, van het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op artikel XXIIC van de overgangswet bij de Wet werk en zekerheid, waarin is opgenomen dat het oude recht van toepassing blijft op bedingen die voor voornoemde wetswijzigingen zijn overeengekomen, het oude recht op het beding van toepassing is, zodat het feit dat het beding in een overeenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen er niet toe kan leiden dat het beding niet (meer) rechtsgeldig wordt geacht. Dit neemt echter niet weg dat de aan de wetswijziging voorafgaande impliciete maatschappelijke ontwikkeling een (zekere, beperkte) rol kan spelen in de hierna opgenomen belangenafweging. Werknemer verzoekt schorsing van het concurrentiebeding. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de belangen zijdens werknemer voldoende onderbouwd. Onweersproken is immers zijdens werknemer gesteld dat Vinçotte hem breder gaat inzetten dan bij MMT het geval was. De belangen van MMT zijn, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in deze procedure onvoldoende onderbouwd. MMT heeft onvoldoende gemotiveerd dat haar bedrijfsdebiet onvoldoende wordt beschermd met het in dienst treden van werknemer bij Vinçotte, dat althans werknemer met die indiensttreding zodanig concurrentiegevoelige informatie meeneemt naar zijn nieuwe werkgever, Vinçotte, met wie MMT in een concurrentieverhouding staat, dat deze daardoor in het voordeel zou zijn.