Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Mijzo
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 30 augustus 2021
ECLI:NL:RBZWB:2021:4492
Vordering van werkneemster tot schadevergoeding afgewezen. Weliswaar is de transitievergoeding lager, doordat deze op een later moment is uitgekeerd door een opgelegde loonsanctie in het derde ziektejaar en wetswijzigingen, maar dit was voor werkgever niet te voorzien.

Feiten

Werkneemster is in dienst van (een rechtsvoorganger van) de Stichting Mijzo (hierna: Mijzo). Op 3 augustus 2017 is werkneemster uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid en sindsdien onafgebroken (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikt gebleven. Bij beslissing van 3 juni 2019 heeft het UWV aan Mijzo een loonsanctie opgelegd voor de duur van 52 weken, omdat het UWV de re-integratie-inspanningen van Mijzo als onvoldoende beoordeelde. De loonbetalingsverplichting is geëindigd op 30 juli 2020. Op 25 januari 2021 heeft Mijzo bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen. Mijzo heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2021 en de transitievergoeding aan werkneemster betaald. Werkneemster legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat Mijzo haar re-integratieverplichtingen in de eerste twee ziektejaren onvoldoende is nagekomen, waardoor uiteindelijk een loonsanctie is opgelegd. Daardoor kon de arbeidsovereenkomst pas wegens langdurige arbeidsongeschiktheid worden opgezegd na 30 juli 2020, in plaats van na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Als na twee jaar arbeidsongeschiktheid een ontslagvergunning had kunnen worden aangevraagd, zou de transitievergoeding waarop werkneemster aanspraak kon maken hoger zijn geweest. Het verschil tussen dat bedrag en de uitbetaalde transitievergoeding vordert werkneemster op grond van artikel 7:686 BW, als schadevergoeding wegens de niet-nakoming door Mijzo van haar uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Mijzo heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen als werkgever. 

Oordeel

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkneemster onvoldoende onderbouwd dat zij schade heeft geleden en, als zij schade heeft geleden, hoe hoog die dan is. Werkneemster heeft namelijk geen rekening gehouden met het feit dat de loonsanctie haar ook financieel voordeel heeft opgeleverd. Dat voordeel moet op grond van artikel 6:100 BW bij vaststelling van de te vergoeden schade in mindering worden gebracht. Daar komt bovendien bij dat, als werkneemster al schade heeft geleden, deze naar het oordeel van de kantonrechter op grond van het bepaalde in artikel 6:98 BW niet voor vergoeding door Mijzo in aanmerking komt. Dat wordt als volgt gemotiveerd. Zoals hiervoor al is overwogen, valt Mijzo ten aanzien van dat niet-nakomen weinig te verwijten. Haar aansprakelijkheid is niet te wijten aan schuld ten aanzien van de niet-nakoming, maar aan toerekening van het risico van achteraf door het UWV onjuist geoordeelde adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat Mijzo ten tijde van de aan haar toe te rekenen tekortkoming redelijkerwijs niet kon voorzien dat de onvoldoende re-integratie-inspanningen ertoe zouden leiden dat werkneemster enkele jaren later een lagere transitievergoeding zou krijgen dan zij gehad zou hebben als eerder, voor 1 januari 2020, een ontslagaanvraag had kunnen worden ingediend. Ook kon Mijzo niet voorzien dat het dienstverband met werkneemster uiteindelijk toch vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid zou eindigen. Het verzoek van werkneemster wordt afgewezen.