Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 9 september 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:2807
Feiten
Werknemer is sinds 1 mei 1992 in dienst bij werkgever. Op 1 mei 2019 heeft zich tussen een medewerkster van personeelszaken en werknemer een incident voorgedaan. Na afloop van dit incident is werknemer onwel geworden en met hartklachten in het ziekenhuis opgenomen. Op 10 mei 2019 heeft werkgever, toen werknemer zich nog in het ziekenhuis bevond, hem een brief gestuurd inhoudende dat hij vrijgesteld werd van arbeid en dat werkgever een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou indienen. De kantonrechter heeft deze ontbinding toegewezen, zonder toekenning van een billijke vergoeding. In hoger beroep verzoekt werknemer herstel van de arbeidsovereenkomst, dan wel een billijke vergoeding. Het hof heeft in de tussenbeschikking van 26 november 2020 al overwogen dat, wanneer de door werkgever gegeven lezing van het gebeuren op 1 mei 2019 komt vast te staan, het hof van oordeel is dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht wegens een verstoorde arbeidsrelatie heeft ontbonden. Hiertoe heeft het hof werkgever opgedragen bewijs te leveren.
Oordeel
Uit verklaringen van getuigen blijkt duidelijk en overtuigend dat de gebeurtenissen op 1 mei 2019 in het kantoor van werkgever hebben plaatsgevonden op de door werkgever beschreven wijze. Hoewel een van de getuigen niet aanwezig is geweest bij het incident op kantoor, blijkt uit haar verklaring wel dat werknemer in het ziekenhuis, waar deze getuige naast zijn bed zat, heel boos was op een medewerker, dat hij ferme taal uitte en dat het dreigend was wat hij uitte, zowel in woord als gebaar. Kortom, al hetgeen werkgever heeft gesteld wordt ondersteund door de verklaringen van deze getuigen. Het door werkgever geleverde bewijs wordt onvoldoende ontzenuwd door de verklaring van werknemer als getuige. Het hof is dus van oordeel dat werkgever is geslaagd in de bewijslevering. Het hof veroordeelt werkgever om aan werknemer € 53.612 bruto te betalen aan transitievergoeding (voor zover werkgever niet reeds heeft betaald). Werknemer heeft tevens verzocht om een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 9 onder c BW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat werkgever andere (werkelijke) redenen had voor een ontbinding. Volgens werknemer wilde werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigen vanwege zijn arbeidsongeschiktheid en vanwege zijn verminderde inzetbaarheid in verband met het niet slagen voor rijbewijs C. Het hof is van oordeel dat deze standpunten te zeer blijven steken in suggesties. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat werkgever andere redenen had dan de bewezenverklaarde redenen voor ontbinding, maar zelfs als dat zo zou zijn geweest, dan maakt dat niet dat werkgever een billijke vergoeding verschuldigd is geworden. In dat geval blijft immers staan dat het aandeel van werknemer in de redenen om te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zo groot is geweest dat niet kan worden gezegd dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever. Het hof kent dus geen billijke vergoeding toe.