Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting de Lichtenvoorde
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 21 september 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:8899
Werkneemster was ondanks ziekte daadwerkelijk in staat om vakantie op te nemen. Vakantiedagen zijn verjaard.

Feiten

In deze zaak gaat het om de vraag of werkneemster, die van 1 november 1999 tot 1 juli 2019 bij Stichting De Lichtenvoorde in dienst was, nog recht heeft op uitbetaling van 55 niet genoten wettelijke vakantiedagen. De kantonrechter heeft in haar vonnis van 26 februari 2020 overwogen dat werkneemsters aanspraak op niet genoten vakantiedagen over 2016 tot en 2018 is vervallen. Daartegen is werkneemster in hoger beroep gekomen.

Oordeel

Vakantiedagen van 2018

Het is de vraag of de vakantiedagen van 2018 al vervallen waren bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Dit is van belang omdat artikel 7:641 BW bepaalt dat een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op uitbetaling van de openstaande dagen. Op vragen van het hof ter zitting heeft de advocaat van werkneemster geantwoord dat de aanspraak per einde dienstbetrekking nog niet was vervallen. Volgens de advocaat van De Lichtenvoorde zijn de vakantiedagen vervallen op 30 juni 2018 23:59 uur, toen ook het dienstverband is geëindigd. In een arrest van 21 mei 20215 heeft de Hoge Raad overwogen dat indien op een wettelijke vervaltermijn een beroep wordt gedaan en vaststaat op welke datum de termijn is aangevangen, het aan de rechter is om vast te stellen wanneer de termijn afloopt. Het moment waarop een wettelijke termijn afloopt staat, aldus de Hoge Raad, niet ter vrije bepaling van partijen. Vaststaat dat de vervaltermijn is aangevangen op 31 december 2018 (de laatste dag van het kalenderjaar 2018). De vervaltermijn eindigde zes maanden na die laatste dag, dus op 1 juli 2019 (in de memorie van toelichting bij art. 7:640a BW staat dat iedere werknemer zijn minimumvakantierechten uit het opbouwjaar in beginsel vóór 1 juli van het daaropvolgende jaar zal kunnen effectueren). Dat betekent dat de aanspraak op de vakantiedagen uit 2018 verviel op 1 juli 2019 en dat, omdat de laatste dag van werkneemsters dienstverband 30 juni 2019 was, een vergoeding voor de niet opgenomen wettelijke vakantiedagen in de eindafrekening betrokken had moeten worden. Vergoeding van de twintig openstaande vakantiedagen van 2018 zal dus, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, worden toegewezen.

Vakantiedagen van 2016

De vijf nog resterende vakantiedagen van 2016 vervielen op grond van artikel 7:640a BW in beginsel op 1 juli 2017. Vaststaat dat werkneemster op die datum nog niet ziek was. Een andere reden waarom zij redelijkerwijs niet in staat was om haar vakantiedagen in 2016 dan wel het in eerste half jaar van 2017 op te nemen, heeft werkneemster niet aangedragen. Zij heeft nog wel aangevoerd dat haar vakantiedagen niet zijn vervallen omdat De Lichtenvoorde haar informatie- en zorgplicht heeft geschonden, maar dat beroep gaat in dit geval niet op. Werkneemster wist dus dat vakantiedagen (van de jaren 2014 en 2015) telkens een half jaar na het referentiejaar vervielen. Werkneemster had dat beleid als sectormanager zelf uitgedragen. Dat De Lichtenvoorde werkneemster in 2016 niet met zoveel woorden heeft gewezen op continuering van die regeling voor de vakantiedagen van 2016, kan niet leiden tot het oordeel dat De Lichtenvoorde werkneemster niet daadwerkelijk in staat heeft gesteld haar jaarlijkse vakantie met behoud van loon op te nemen. De Lichtenvoorde had door middel van het memo en de mededelingen in het MT werkneemster voldoende precies en tijdig geïnformeerd over de regeling omtrent het opnemen en vervallen van vakantiedagen. Jaarlijks opnieuw informeren is daartoe niet nodig. Aangezien werkneemster geen andere reden heeft genoemd die haar belette voor 1 juli 2017 haar vakantie over 2016 op te nemen, moet zij daadwerkelijk in staat worden geacht haar vakantiedagen van 2016 op te nemen (en aldus de dubbele functie – recuperatie en ontspanning – ervan te benutten). Reeds om die reden kan richtlijnconforme interpretatie van artikel 7:640a BW niet tot het oordeel leiden dat werkneemster redelijkerwijs niet in staat is geweest haar vakantiedagen over 2016 voor 1 juli 2017 op te nemen en kan ook artikel 31 lid 2 van het Handvest niet leiden tot het oordeel dat de vakantiedagen over 2016 niet zijn vervallen.

Vakantiedagen van 2017

De twintig openstaande vakantiedagen van 2017 vervielen in beginsel op 1 juli 2018. Ook met betrekking tot deze vakantiedagen zal het hof allereerst onderzoeken of werkneemster tot die datum al dan niet redelijkerwijs in staat is geweest vakantie op te nemen. Vakantiedagen vervallen immers niet wanneer een werknemer wegens ziekte niet in staat is geweest zijn recht op jaarlijkse vakantie te benutten. Vaststaat dat de eerste verzuimdag 26 oktober 2017 was. Tot die tijd was er geen sprake van een medische belemmering om vakantie te nemen. In het verslag van 8 augustus 2018 wordt voor het eerst melding gemaakt van ziekte die maakt dat er geen benutbare mogelijkheden zijn voor re-integratie/arbeid. De rapportages kunnen niet tot een andere conclusie leiden dan dat in de periode van 1 januari 2017 tot 1 juli 2018 geen sprake was van zodanige medische belemmeringen die maakten dat werkneemster redelijkerwijs niet in staat was vakantie op te nemen. Er was in de periode vanaf 26 oktober 2017 slechts sprake van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dan vooral voor de eigen arbeidsplek en werkgever. Werkneemster heeft onvoldoende aangedragen voor de stelling dat zij desondanks gedurende deze periode niet in staat was om vakantie te benutten. Dat zij bij een psycholoog liep, medicatie slikte en door de spanning niet aan vakantie kon denken, legt daarvoor, in het licht van de verslagen en oordelen van de artsen, onvoldoende gewicht in de schaal. Ook ten aanzien van deze periode is het hof van oordeel dat De Lichtenvoorde werkneemster daadwerkelijk in staat heeft gesteld haar jaarlijkse vakantie met behoud van loon op te nemen. Omdat het hof er op grond van het voorgaande van uitgaat dat werkneemster redelijkerwijs in staat was om in de periode van januari 2017 tot juli 2018 vakantie op te nemen en daartoe ook daadwerkelijk in staat is gesteld door De Lichtenvoorde, is haar aanspraak op de vakantiedagen van 2017 op grond van artikel 7:640a BW (per 1 juli 2018) vervallen. 

Redelijkheid en billijkheid

Werkneemster heeft nog aangevoerd dat De Lichtenvoorde in strijd met goed werkgeverschap en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid handelt omdat ze haar eigen non-activiteit heeft moeten financieren met het gedwongen inleveren van vakantiedagen. Zij verwijst naar het arrest van het HvJ EU van 25 juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:504), maar dat zag op een andere situatie, namelijk op recht op vakantie tussen een onrechtmatig ontslag en hervatting van werk. In het geval van werkneemster bouwde zij, ondanks ziekte en vrijstelling van werk, vakantiedagen op en was zij – zo is hierboven vastgesteld – in staat om die dagen met behoud van loon op te nemen. Werkneemster heeft onvoldoende feiten gesteld die de conclusie kunnen dragen dat De Lichtenvoorde desondanks niet van haar mocht verlangen dat zij de opgebouwde vakantiedagen van 2016 en 2017 zou opnemen zodat De Lichtenvoorde daarom met betrekking tot die jaren redelijkerwijs geen beroep zou mogen doen op de vervalregeling van artikel 7:640a BW. Dit betoog kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.